De Cock en het roodzijden nachthemd Albert Cornelis Baantjer Inspector De Cock #44 Rechercheur De Cock en zijn rechterhand Vledder proberen de dader te vinden van de moord op verschillende vrouwen die gekleed waren in roodzijden nachthemden. Albert Cornelis Baantjer De Cock en het roodzijden nachthemd 1 Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat leunde achterover in zijn stoel en keek met een wrange grijns van onbehagen naar de inhoud van de bovenste lade van zijn bureau. Een golf van schuldgevoelens overspoelde hem. De situatie, zo meende hij, was alarmerend. Zijn achterstand in de strafzaken die hij had te behandelen, werd te groot… groeide met de dag. Vledder keek over zijn schouder mee. ‘Het wordt echt tijd dat je eens een grandioze opruiming houdt,’ grinnikte hij. ‘De dossiers puilen eruit. Nog even en je lade kan niet meer dicht.’ De Cock knikte traag. ‘Onafgemaakte dossiers,’ sprak hij somber. ‘Ik kan geen enkele op korte termijn afsluiten. Er zijn er bij waaraan nog van alles moet gebeuren.’ Vledder snoof. ‘Begin er dan eens aan,’ riep hij bestraffend. ‘Ik probeer de lade van mijn bureau altijd zo leeg mogelijk te houden.’ Hij zwaaide voor zich uit. ‘Dat heb jij mij zelf altijd voorgehouden.’ De Cock zuchtte diep. ‘Ik kan er niets aan doen,’ riep hij klagerig. ‘Er komt steeds iets tussen. Als ik op een dag, oprecht bezield van goede voornemens, aan mijn oude dossiers wil beginnen, dan meldt zich weer een of andere krankzinnige moord, waarmee ik mij moet bezighouden. Vroeger was er nog wel eens een adempauze tussen twee moordzaken. Dat komt nauwelijks meer voor.’ De oude rechercheur schudde bedroefd zijn hoofd. ‘Bovendien ben ik veel lomper gebouwd. Ik heb niet, zoals jij, van die fraaie slanke vingers die rap over het toetsenbord kunnen dansen.’ De grijze speurder hield in een hulpeloos gebaar zijn handen omhoog met de handpalmen naar boven. ‘Als ik met mijn vriendelijke formaat kolenschoppen achter die elektronische schrijfmachine van jou ga zitten en mijn vingertoppen beroeren de toetsen, dan begint dat apparaat tegen mij te foeteren. Er gebeurt in het inwendige van dat ding van alles, maar er komt geen letter op papier.’ Vledder lachte. ‘Je bent rijp voor herscholing.’ De Cock keek zijn jonge assistent strijdlustig aan. ‘Wat valt er aan mij te herscholen?’ reageerde hij fel, vinnig. ‘Leren hoe je al na twee dagen een onderzoek naar een gepleegde moord moet staken omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn?’ ‘Als jij die tactiek had toegepast, zat je nu niet met een lade vol werk,’ antwoordde Vledder. De Cock trok een grijns. ‘En liepen er nu nog reeksen van moordenaars ongestraft rond.’ Vledder trok gelaten zijn schouders op. ‘Het is een keuze.’ De Cock negeerde de opmerking. Heel voorzichtig, met een bijna teder gebaar, schoof de oude rechercheur de lade van zijn bureau dicht. ‘Ze is voor mij als de doos van Pandora,’ meesmuilde hij. ‘Een stapel rampen en ellende, maar op de bodem ligt de hoop.’ Secondenlang bleef hij besluiteloos zitten, een milde grijns op zijn breed gezicht. Toen kwam hij langzaam uit zijn bureaustoel overeind, slenterde naar de kapstok en schoof zijn oude vilten hoedje op zijn stugge grijze haren. Vledder volgde hem. ‘Waar ga je heen?’ De Cock draaide zich half om. ‘Naar het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis aan de Plesmanlaan.’ Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Wat moet je daar doen… je bent toch niet ziek?’ In zijn stem trilde bezorgdheid. De Cock schudde zijn hoofd. ‘Op ziekenbezoek.’ De jonge rechercheur spreidde zijn handen. ‘Sinds wanneer behoort ziekenbezoek tot het dienstrooster van een rechercheur?’ De Cock antwoordde niet. Hij pakte uit de binnenzak van zijn Harris-tweed colbert een verfrommelde envelop en gaf hem die. ‘Werd in de loop van de nacht door een onbekende man of vrouw beneden op de balie gelegd,’ verduidelijkte hij. ‘De wachtcommandant heeft er niets van gemerkt… vond plotseling die envelop met mijn naam erop.’ Vledder pakte de envelop aan, nam daaruit een brief en las hardop. ‘Geachte heer De Cock, Ik lijd al enige jaren aan een ongeneeslijke vorm van kanker. Een paar maal heeft men door operatief ingrijpen mijn leven kunnen rekken, maar ik weet nu met absolute zekerheid, dat de rek er uit is. Ik mis ook de moed om mij langer te verzetten. Zo nabij de dood heb ik bij mijzelf de balans opgemaakt… als een boekhoudster… goed en slecht in concurrerende kolommen. Ik weet niet naar welke maatstaven ik in het hiernamaals zal worden beoordeeld, maar ik wil niet dat bij de kolom ‘goed’ een negatief saldo ontstaat. Daarom wil ik mijn geweten ontlasten van een ‘kwaad’, dat mij kwelt. Ik had daartoe een dominee of een priester kunnen benaderen, maar ik ben bang dat zij beroepshalve mijn openbaringen niet op hun juiste waarde weten te schatten. Dat dicht ik u wel toe. U hoogachtend, Yolanda van Zelhem Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis Kamer 317.’ Vledder vouwde de brief dicht, deed hem terug in de envelop en reikte hem De Cock aan. ‘Een vreemd epistel.’ De Cock borg de brief weg. ‘Ik proef er een lichte ironie in,’ sprak hij ernstig. ‘Er zijn maar weinig mensen, die met de naderende dood voor ogen hun gedachten zo formuleren.’ ‘Ken jij een Yolanda van Zelhem?’ De Cock knikte traag. ‘Ik heb haar eens ontmoet, jaren geleden, toen ik een klacht behandelde van de zoon van een bejaarde, die beweerde dat zijn oude vader in haar tehuis werd bestolen.’ ‘Haar tehuis?’ De Cock knikte opnieuw. ‘Ze was toen directrice van de Stichting Avondzon, een tehuis voor Amsterdamse bejaarden. Ik herinner mij haar als een stijve, strenge vrouw, gekleed in een donkere hooggesloten blouse en een lange zwarte rok tot op haar enkels. Het enige frivole aan haar waren de roodzijden volanten aan de mouwen van haar blouse.’ Hij staarde enkele seconden peinzend voor zich uit. ‘In mijn gemoedservaring van dat moment was ze een gesloten, ongenaakbaar type met ergens ver weg op de achtergrond een lesbische vriendin.’ Vledder keek verbaasd op. ‘Had ze die?’ De Cock frommelde zich in zijn regenjas. ‘Ik had niet de interesse,’ glimlachte hij, ‘om dat te onderzoeken. Het is zo’n impressie, een eerste indruk, die in het geheel niet behoeft aan te slaan bij de realiteit. Misschien brandde ze wel van pure hartstocht en wisselde elke nacht van vurige minnaar.’ Vledder keek hem vragend aan. ‘Mag ik mee? ‘Waarheen?’ ‘Naar het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis. Ik wil die vrouw wel eens zien.’ ‘Natuurlijk.’ Ze verlieten de grote recherchekamer, daalden de twee stenen trappen af en kuierden via de Oudebrugsteeg op hun gemak naar hun Golf op de houten steiger achter het bureau. Vledder nam achter het stuur plaats. Hij startte de motor en blikte opzij naar De Cock. ‘Wat voor spannends kan zo’n soort vrouw op haar geweten hebben?’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Geen idee. Maar ik vond haar brief toch wel belangwekkend genoeg om erop te reageren.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘Geweten…’ sprak hij nadenkend, ‘een vreemd fenomeen… om innig te koesteren. De wereld had een vriendelijker aanzien wanneer eenieder naar de stem van zijn geweten luisterde.’ Met een gebaar van ergernis trok Vledder de klep boven de voorruit van de Golf naar beneden. Een laaghangend voorjaarszonnetje hinderde zijn uitzicht. De jonge rechercheur bromde. ‘Dan moet je ook een geweten hebben… anders valt er niets te beluisteren.’ Hij blikte opzij. ‘Yolanda van Zelhem?’ vroeg hij scherp. ‘Wat heeft zij met haar geweten gedaan? Jarenlang in slaap gesust en nu… bij de naderende dood… wakker geschud?’ De Cock schoof zijn hoedje naar voren. ‘Het innerlijk besef van goed en kwaad,’ antwoordde hij ontwijkend, ‘heeft de mensen altijd beziggehouden. Een Oudhollands gezegde luidt: hij heeft een geweten als een hooischuur… of… in de hal van zijn geweten kan men in een koets, bespannen met vier paarden rondrijden.’ Vledder lachte. ‘Erg ruim.’ De Cock knikte. ‘Je kunt als rechercheur met het begrip geweten geen kant op,’ sprak hij vermoeid. ‘Er zijn mensen die worden geplaagd door wroeging om een winkeldiefstal die zij in hun jeugd hebben begaan. Er zijn er ook, die met een of meer moorden op hun geweten nog van een onbekommerde nachtrust genieten.’ Ze lieten het onderwerp rusten. Vledder stuurde de Golf achter het Koninklijk Paleis om naar de Raadhuisstraat en reed van daar naar de Rozengracht. ‘Hoe oud is die Yolanda van Zelhem?’ ‘Zo half in de veertig, schat ik. Tegen de vijftig.’ ‘Jong om te sterven.’ De Cock bromde. ‘Ik denk dat Onze-Lieve-Heer zich van leeftijden weinig aantrekt.’ De oude rechercheur plukte een krant uit de binnenzak van zijn regenjas. ‘Het ochtendblad gelezen?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Daar heb ik ’s morgens geen tijd voor.’ De Cock vouwde de krant open. ‘Pieter van Vlietland beschuldigt in een uitgebreid artikel de officier van justitie van een drievoudige moord.’ ‘Toe maar.’ De Cock knikte. ‘Meester Medhuizen heeft, na zich uitgebreid medisch te hebben laten voorlichten, geoordeeld, dat de oude mevrouw Stoffels, haar vriend Schuitema en haar kleindochter Mariska, zijn overleden.[1 - Zie: De Cock en de sluimerende dood.] Hij heeft hun lichamen uit de koelruimten laten verwijderen. Ze worden morgen in Medemblik begraven.’ Vledder glimlachte. ‘Pieter van Vlietland is het daar niet mee eens?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘De journalist noemt het moord. Volgens hem had de officier van justitie niet het recht om het experiment te onderbreken.’ ‘Ga jij morgen naar die begrafenis?’ De Cock liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik… eh, ik heb het gevoel,’ sprak hij aarzelend, ‘dat ik daar zou moeten zijn… uit piëteit met de doden, die mijn gedachten zo lang hebben beheerst, maar die lade van mijn bureau moet ook leeg.’ Vledder stopte bij het portiershuisje met een slagboom. Hij kreeg een bezoekerskaart en vond voor de Golf een parkeerplaatsje niet ver van de ingang van het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis. De rechercheurs stapten uit. Bij hun nadering gleden de glazen schuifdeuren geluidloos open. Met Vledder in zijn kielzog slofte De Cock naar de balie. Een lieve brunette in een witte blouse op een marineblauw rokje, stond van de stoel achter haar bureau op en liep op hem toe. De oude rechercheur lichtte beleefd zijn hoedje. ‘Mijn naam is De Cock,’ opende hij vriendelijk. ‘De Cock… met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde schuin naast zich. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van het bureau Warmoesstraat en worden verwacht bij een patiënt… mevrouw Van Zelhem… kamer 317.’ De brunette keek hem wat verward aan. ‘Mevrouw Van Zelhem?’ De Cock knikte. ‘Yolanda van Zelhem. Ze schreef ons een brief, waarin ze om een onderhoud verzocht.’ ‘Een onderhoud met de recherche?’ ‘Ja.’ De brunette leek een moment besluiteloos. ‘Een ogenblikje.’ Ze draaide zich om, liep van de balie weg en verdween aan het einde van het vertrek door een deur. Het duurde enkele minuten, toen kwam ze terug met achter haar een knap ogende vrouw van middelbare leeftijd. De Cock schatte haar op achter in de veertig. Ze droeg een wijde japon met uitbundige bloemen. Haar donkerblonde haren waren hoog opgestoken en in haar oorlellen glinsterden kleine diamantjes. Ze stapte kordaat aan de brunette voorbij en liep op De Cock toe. ‘U bent van de recherche?’ Haar toon had iets dwingends. De grijze speurder knikte in de richting van de brunette. ‘Ik heb mij al voorgesteld.’ ‘Rechercheur De Cock?’ ‘Inderdaad.’ De vrouw strekte haar rechterhand naar hem uit. ‘Mag ik die brief eens zien, die Yolanda u heeft geschreven?’ De Cock schonk haar zijn beminnelijkste glimlach. ‘Met wie heb ik het genoegen?’ De vrouw strekte haar rug. ‘Ik ben Sabrine… Sabrine Achterbroek. Ik ben lid van het dagelijks bestuur van de Stichting Avondzon.’ Ze zweeg even. Haar tong gleed langs haar lippen. ‘We zijn wat achterdochtig geworden. Gisteren heeft zich hier een man gemeld, die ook al beweerde dat Yolanda van Zelhem een afspraak met hem had. Daar is ons achteraf niets van gebleken.’ ‘Hoe?’ ‘Wat bedoelt u?’ ‘Hoe is u gebleken dat Yolanda van Zelhem geen afspraak met die man had gemaakt?’ ‘Dat heeft Yolanda zelf gezegd.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Heeft die man met haar gesproken?’ Sabrine Achterbroek knikte nadrukkelijk. ‘Zeker. Het meisje aan de balie heeft hem, zonder enige argwaan, naar kamer 317 verwezen. En daar heeft hij een tijdje met Yolanda van Zelhem zitten babbelen.’ ‘Waarover?’ Sabrine Achterbroek zuchtte omstandig. ‘Dat heeft Yolanda ons niet willen vertellen.’ ‘Waarom niet?’ Sabrine Achterbroek tilde haar schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ze deed nogal geheimzinnig over dat bezoek, lacherig, giechelig… alsof ze iets ondeugends had gedaan.’ De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Ze was wel bij haar positieven?’ ‘Absoluut.’ De Cock gebaarde voor zich uit. ‘Misschien is ze jegens ons wat openhartiger. Wijst u mij haar kamer.’ Sabrine Achterbroek spreidde haar beide handen. ‘Dat heeft geen zin.’ De Cock keek haar niet-begrijpend aan. ‘Geen zin?’ Sabrine Achterbroek schudde haar hoofd. ‘U kunt haar niet meer spreken. Yolanda van Zelhem is vanmorgen in alle vroegte overleden.’ 2 Ze reden met hun Golf van het parkeerterrein bij het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis weg. Een grauw wolkendek had het prille voorjaarszonnetje versluierd. Minuscule druppeltjes fijne motregen overdekten de voorruit met een lichte nevel. Bij de verkeerslichten op de Johan Huizingalaan zette Vledder de ruitenwissers aan. De jonge rechercheur leunde op zijn stuur en keek strak voor zich uit tot het licht op groen sprong. Om zijn mond lag een norse trek. Het ontging De Cock niet. ‘Wat zit je dwars?’ vroeg hij vriendelijk. Vledder snoof. ‘Ik vond het gênant,’ sprak hij verbolgen, ‘dat jij het broze uitgeteerde lichaam van die dode vrouw nog van alle kanten wilde bekijken. Die jonge behandelende arts begreep er ook niets van. Het viel mij echt mee dat hij jouw verzoek inwilligde en haar door een verpleegster liet ontkleden.’ ‘Ze droeg alleen een hemd.’ Vledder kneep zijn lippen opeen. ‘Toch vond ik het gênant.’ De Cock trok gelaten zijn schouders op en liet zich onderuitzakken. Om aan de hypnose van de monotoon zwiepende ruitenwissers te ontkomen, schoof hij de rand van zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus. ‘Die behandelende arts,’ sprak hij kalm, ‘is geen rechercheur. Niet hij, maar ik word ervoor betaald om achterdochtig te zijn.’ Vledder bromde. ‘Waarom wilde jij per se weten of Yolanda van Zelhem een natuurlijke dood was gestorven? Ze schreef toch zelf dat ze haar einde voelde naderen? Haar dood was voor niemand een verrassing.’ De Cock knikte instemmend. ‘Dat klopt, maar de doodzieke Yolanda van Zelhem rekende toch op een gesprek met mij. Ik bedoel, die ruimte in tijd achtte zij voor zichzelf nog aanwezig. Anders had ze mij die brief niet geschreven.’ Vledder schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Met uitzondering van een geplande suïcide kan verder niemand het moment van zijn eigen overlijden bepalen… Dat kon ook Yolanda van Zelhem niet.’ De Cock drukte met zijn duim de rand van zijn hoedje terug. ‘Wij weten niet,’ sprak hij geduldig, ‘wat Yolanda van Zelhem ons voor haar dood had willen openbaren. Dat geheim neemt ze nu in haar graf mee.’ Vledder slaakte een zucht van opluchting. ‘Gelukkig.’ De Cock reageerde fel. ‘Ik ben daar helemaal niet gelukkig mee,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Dat kwelt mij. Zie je, het is niet ondenkbaar, dat haar eventuele ontboezemingen voor anderen uiterst bedreigend waren.’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Misschien droeg ze kennis van een ernstig misdrijf… een fraude… een moord.’ Vledder trok zijn schouders op. ‘Wist iemand dat zij zo kort voor haar dood haar geweten wilde ontlasten?’ ‘Mogelijk.’ ‘Hoe?’ De Cock keek hem van terzijde verrast aan. ‘Denk eens aan die brief,’ riep hij opgewonden. ‘Die brief die ze mij zond. Ik heb haar handschrift nog niet kunnen verifiëren. Dat komt nog. Ik heb nog geen vergelijkend schrift. Maar gezien haar lichamelijke gesteldheid zou het mij niets verbazen wanneer die brief niet door haarzelf, maar door een ander is geschreven… of dat iemand haar daarbij heeft geholpen… daardoor de inhoud kende.’ De oude rechercheur zweeg even en ademde diep. ‘In ieder geval heeft Yolanda van Zelhem iemand de opdracht gegeven om die brief aan de Warmoesstraat te bezorgen. Dat tekent toch het belang dat zij aan dat epistel hechtte.’ Vledder zwaaide voor zich uit. ‘Jij probeert mij toch niet duidelijk te maken,’ sprak hij met een ondertoon van spot, ‘dat mogelijk iemand een motief had voor moord… moord op een stervende Yolanda van Zelhem?’ De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Iemand,’ sprak hij ernstig, ‘die wist, of kon vermoeden, waarover zij met mij wilde praten.’ De jonge rechercheur grijnsde breed. ‘Een loze hypothese.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Je moet in ons vak geen spoken gaan zien… dan staat achter iedere boom een moordenaar.’ De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Ik zie geen spoken,’ sprak hij kalm. ‘Ik lijd ook niet aan een of andere vorm van beroepsdeformatie. Ik ga simpel uit van een reële mogelijkheid.’ Vledder klapte met zijn vuist ritmisch op de rand van zijn stuur. ‘Yolanda van Zelhem,’ trommelde hij, ‘werd niet vermoord. Ze stierf een natuurlijke dood. Die jonge arts die haar had behandeld, liet daarover geen enkele twijfel.’ De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘En daarmee,’ sprak hij berustend, ‘vervliegen al mijn speculatieve hersenspinsels.’ ‘Zo is het.’ Een tijdlang reden ze zwijgend voort. De Cock liet zich weer onderuitzakken. De heen en weer dansende ruitenwissers stoorden de grijze speurder in zijn gedachtegang. Op de Rozengracht, nog voor de Westermarkt, raakten ze met hun Golf onwrikbaar vast in een file. Vledder schakelde de motor uit en blikte van opzij op zijn oude collega neer. ‘Verscheur die brief,’ adviseerde hij vriendelijk, ‘en vergeet dat er eens hier op aarde een Yolanda van Zelhem leefde.’ De oude rechercheur keek op. ‘Yolanda van Zelhem,’ reageerde hij koppig, ‘heeft geleefd en ze had een geheim.’ Vledder zuchtte diep. ‘En jij hebt nog een lade vol werk.’ ‘Dat heeft er niets mee te maken.’ Vledder schudde vertwijfeld zijn hoofd. ‘Waarom zou je tijd verspillen,’ riep hij wanhopig, ‘aan een zaak die geen zaak is? Je hebt zelf gezegd dat een rechercheur met het begrip geweten geen kant uit kan. Misschien heeft Yolanda van Zelhem in haar jonge jaren eens een appeltje gestolen… of was er iets anders onbenulligs dat haar bezighield?’ De Cock negeerde de opmerking. Langzaam drukte hij zich weer omhoog. ‘Wie was de man,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘die de doodzieke Yolanda van Zelhem gisteren onaangekondigd een bezoek bracht? Vrijwel niemand heeft die man gezien. Het meisje aan de balie sprak van een man met een snor… een snor van het kaliber waarmee Turkse mannen gewoonlijk hun bovenlip sieren. Dat is alles. Geen naam, geen bruikbaar signalement… niets.’ Vledder glimlachte. ‘Vind je dat vreemd… in een groot modern ziekenhuis?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Niet vreemd, dat daar iemand bijna onopgemerkt een doodzieke vrouw bezoekt. Er lopen ook dieven in ziekenhuizen rond.’ ‘Wat dan wel?’ ‘De identiteit van die man.’ ‘Wat is daar voor vreemds aan?’ De Cock spreidde zijn beide armen. ‘Na dat onaangekondigde bezoek van die geheimzinnige man wil Yolanda van Zelhem niet zeggen wie die man was… of ze hem al dan niet kende… en waarover zij met hem had gesproken. Sabrine Achterbroek zei: “Ze deed nogal geheimzinnig over dat bezoek… was lacherig, giechelig… alsof ze iets ondeugends had gedaan.”’ Vledder keek hem niet-begrijpend aan. ‘En?’ De Cock klapte met de muis van zijn hand tegen zijn voorhoofd. ‘Denk je eens in… een doodzieke vrouw, die lacht, giechelt en iets ondeugends doet.’ ‘Kan dat niet?’ De Cock negeerde de vraag zuchtend. Hij draaide zich half naar hem toe. ‘Na dat onaangekondigde bezoek van die geheimzinnige onbekende man,’ ging hij strak docerend verder, ‘vindt Yolanda van Zelhem de kalmte en innerlijke rust om te sterven… voor ze met mij had gesproken.’ Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Wat… wat wil je daarmee zeggen?’ De Cock sloot even zijn ogen. ‘Yolanda van Zelhem behoefde naar haar gevoel niet langer in leven te blijven… behoefde niet meer op mijn komst te wachten… Ze had haar geweten al ontlast, was haar groot geheim al kwijt.’ ‘Aan die onbekende man?’ ‘Exact.’ De file zette zich weer in beweging en Vledder startte de motor. Voor hij optrok, blikte hij nog even opzij. ‘De Cock,’ sprak hij moedeloos, ‘je bent een onmogelijke man.’ Toen de beide rechercheurs de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen vanachter de balie. De Cock liep op hem toe. ‘Ga je mij vertellen,’ grapte hij, ‘dat wij salarisverhoging krijgen?’ De wachtcommandant bromde. ‘Dat is al in eeuwen niet meer voorgekomen.’ Hij stak zijn rechterarm omhoog. ‘Er zit boven een man op je te wachten.’ ‘Wat voor een man?’ Jan Kusters trok zijn schouders op. ‘Hij heeft zich niet aan mij voorgesteld. Hij had een briefje bij zich met daarop jouw naam.’ De wachtcommandant grijnsde. ‘Goed geschreven. De Cock met ceeooceekaa.’ De oude rechercheur keek hem schuins aan. ‘Haal die lelijke grijns van je gezicht,’ sprak hij dreigend. ‘Het misstaat je.’ Hij draaide zich om en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage. Vledder volgde hem lachend. Op de bank voor de ingang van de grote recherchekamer zat een stevig gebouwde jongeman. De Cock schatte hem op achter in de twintig. Hij had een blank blozend gelaat en lichtblond haar, dat krullend over zijn voorhoofd danste. Een ouderwetse groene trenchcoat lag gevouwen op zijn knieën. Toen hij de grijze speurder in het oog kreeg, pakte hij zijn regenjas en kwam van de bank omhoog. Traag liep hij op hem toe. ‘U bent rechercheur De Cock?’ ‘Ja.’ ‘Tante is dood.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wie bent u?’ vroeg hij vriendelijk. ‘En welke tante is uit dit aardse tranendal gestapt?’ De jongeman liet beschaamd zijn hoofd iets zakken. ‘Ik… eh, ik ben nog een beetje in de war,’ sprak hij schuchter. ‘Neemt u mij niet kwalijk. Ik ben Peter… Peter van der Horst. Ik ben een neef van tante Yolanda… Yolanda van Zelhem. Ze is vannacht in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis overleden.’ ‘Gecondoleerd.’ ‘Dank u.’ De Cock pakte de jongeman bij zijn arm, leidde hem de recherchekamer binnen en liet hem op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Daarna zwiepte hij zijn oude hoedje missend naar de kapstok. ‘Waarom komt u mij dat vertellen?’ ‘Wat?’ ‘Dat uw tante Yolanda is overleden.’ Peter van der Horst keek naar hem op. ‘Moet u dat niet weten?’ vroeg hij verrast. Met zijn regenjas half ontknoopt, liet De Cock zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken en glimlachte. ‘Als ik op de hoogte diende te zijn van elke tante die overlijdt, dan…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Waarom zou ik dat moeten weten?’ Peter van der Horst gebaarde voor zich uit. ‘Ze schreef u een brief. Ik heb die zelf hier naar de Warmoesstraat gebracht. Volgens tante Yolanda was het erg belangrijk.’ ‘Kent u de inhoud van die brief?’ Peter van der Horst schudde zijn hoofd. ‘Tante Yolanda gaf mij die brief gistermorgen toen ik bij haar op bezoek was. “Gooi hem niet op de post,” zei ze tegen mij. “Dat duurt zeker een dag en zo lang heb ik niet meer te leven.”’ ‘U moest hem bezorgen?’ Peter van der Horst knikte met een strak gezicht. ‘Tante nam ook afscheid van me… voorgoed… hield heel lang mijn hand vast. Ik was daar nogal kapot van en vergat op weg naar huis die hele brief. ’s Avonds vond ik hem in de binnenzak van mijn colbert. Toen heb ik hem alsnog naar de Warmoesstraat gebracht.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Heeft tante nog iets gezegd over die brief… waarom die voor haar belangrijk was?’ Peter van der Horst schudde zijn hoofd. ‘Ze zei alleen dat ze u als rechercheur kende van een diefstalaffaire in Avondzon. En dat u een delicate zaak wel aankon.’ De Cock gebaarde in zijn richting. ‘Enig idee wat voor een delicate zaak?’ ‘Nee.’ ‘Uw tante gebruikte dat woord delicaat?’ ‘Ja.’ ‘Ging u vertrouwelijk met uw tante om?’ Peter van der Horst knikte. ‘Ik ben… ik was haar enige familielid. Toen ik twaalf jaar was, kwamen mijn beide ouders in Zwitserland bij een auto-ongeval om het leven. Sindsdien ben ik door tante Yolanda opgevoed. Ik was enig kind en zij was mijn moeders enige zuster.’ ‘U woont bij uw tante?’ ‘Niet meer. Toen mijn ouders om het leven kwamen, heeft ze mij bij haar in huis genomen. Maar ik woon nu al jaren bij mijn vriendin.’ De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn gezicht. ‘Uw tante,’ sprak hij voorzichtig, ‘schreef in haar brief, dat ze haar geweten wilde ontlasten. Weet u wat haar kwelde?’ ‘Nee.’ ‘Een oude liefdesaffaire?’ Peter van der Horst trok zijn schouders op. ‘Tante is nooit getrouwd geweest. Voor ze directrice werd van Avondzon, werkte ze als journaliste. Ik kan mij niet voorstellen dat ze ooit bij iets… eh, iets oneerbaars was betrokken.’ De jongeman glimlachte. ‘Volgens mij was ze puriteins preuts.’ De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip. De overtuiging dat Yolanda van Zelhem een groot geheim bij zich droeg, bleef zijn denken beheersen. Hij boog zich iets naar de jongeman toe. ‘Kent u Sabrine Achterbroek?’ Peter van der Horst knikte. ‘Ze werkt ook voor Avondzon… zit in het dagelijks bestuur van de stichting. Ze was min of meer een vriendin van tante Yolanda.’ ‘Min… of meer?’ ‘Ze hadden ook wel eens ruzie.’ ‘Waarover?’ ‘Onbenullige dingen.’ De Cock knoopte zijn regenjas verder los. Een wilde stroom van ongeduld golfde door zijn bloed. Hij pakte de verfrommelde brief uit de binnenzak van zijn colbert en legde die voor zich neer. Met een kromme vinger tikte hij op de envelop. ‘Handschrift van uw tante?’ ‘Ja.’ ‘Een grap?’ Peter van der Horst zuchtte. ‘Tante maakte nooit grapjes. Ze was wel eens wat cynisch… had een bittere zelfspot.’ In een gebaar van pure wanhoop stak De Cock zijn beide armen omhoog. ‘Er moet toch iets zijn?’ riep hij vertwijfeld. ‘Uw tante was toch bij haar volle verstand toen ze die brief schreef?’ ‘Zeker.’ ‘Is… eh, is u dan niets opgevallen?’ ‘Haar secretaire is leeg.’ ‘Wat?’ Peter van der Horst woelde met zijn vingers door zijn krullend haar. ‘Vanmorgen belde Sabrine Achterbroek mij en vertelde dat tante Yolanda gedurende de nacht was overleden. Ik ben toen naar haar woning gegaan aan de Weteringschans om te zoeken naar haar begrafenispolis en een lijst van mensen die bij haar dood gewaarschuwd moesten worden. Tante Yolanda, wist ik, had zo’n lijst.’ ‘En?’ ‘Die lijst heb ik gevonden. Ook haar begrafenispolis. Maar haar secretaire, die ze altijd angstvallig gesloten hield en waarvan ik ook nooit een sleutel heb gezien, stond open en alle laden waren leeg.’ De Cock kneep zijn ogen half dicht. ‘Ingebroken?’ Peter van der Horst schudde zijn hoofd. ‘De secretaire was niet beschadigd en ik heb in haar hele huis geen spoortje van braak kunnen vinden.’ 3 Vledder keek over zijn schouder lachend toe hoe de dikke stramme vingers van De Cock de toetsen van de elektronische schrijfmachine beroerden. Het ging traag, maar de machine reageerde gewillig. De jonge rechercheur bukte zich iets voorover en trok voorzichtig de rechterlade van het bureau van zijn oudere collega open. ‘Het is aardig geslonken,’ riep hij bewonderend. ‘Je hebt er de laatste dagen hard aan getrokken.’ De Cock liet zijn vingers even rusten. ‘Ik heb de oudste dossiers het eerst afgewerkt. Van sommige had ik al een tweede rappel.[2 - Een aanmaning om een dossier af te wikkelen.]’ Vledder trok een stoel bij en ging er achterstevoren op zitten. ‘Het was een goede beslissing van je om verder geen aandacht aan die brief van Yolanda van Zelhem te besteden.’ De Cock schoof de schrijfmachine van zich af. ‘Het was geen weloverwogen beslissing,’ riep hij afwerend. ‘Ik had geen keus. Niemand wist welk gegeven het geweten van Yolanda van Zelhem had geteisterd en niemand wist welke bescheiden zij in haar secretaire had opgeslagen.’ Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Zou het iets te maken kunnen hebben met haar baan als directrice van dat tehuis?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Met medewerking van Sabrine Achterbroek heb ik in oude notulen van de Stichting Avondzon mogen snuffelen. Niets gevonden. Ook bij de overdracht van de boekhouding zijn geen onregelmatigheden geconstateerd. Ik heb gesproken met bejaarden die al langer dan tien jaar in het tehuis verbleven. Het leverde niets op. Ze was een goede directrice… streng, maar rechtvaardig.’ Vledder grinnikte. ‘En volgens haar neef puriteins preuts.’ De Cock zuchtte. ‘Ik ben,’ ging hij verder, ‘zelfs naar Vredenhof gegaan om haar begrafenis bij te wonen. De enige belangstellenden aan de groeve waren dametjes van middelbare leeftijd, die paniekerig wegliepen toen ik na de plechtigheid het geweten van Yolanda van Zelhem ter sprake bracht.’ Vledder lachte. ‘Dat doe je toch niet tijdens een begrafenis. Je jaagt de mensen de stuipen op het lijf.’ De Cock negeerde de opmerking. ‘Ik heb ook gekeken of er een man met een Turkse snor kwam opdagen.’ Vledder glimlachte. ‘De identiteit van die man intrigeert je nog steeds?’ De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Ik pieker mij suf wat de relatie kan zijn geweest tussen hem en Yolanda van Zelhem. De enige oplossing die ik heb kunnen vinden voor de lege secretaire, is de mogelijkheid dat de doodzieke Yolanda hem de sleutels heeft overhandigd… de sleutels van haar woning en van de secretaire. Dat verklaart ook waarom er geen sporen van braak waren.’ Vledder staarde voor zich uit. ‘Dat is toch vreemd,’ sprak hij wat afwezig. ‘Volgens haar neef Peter van der Horst bewaakte ze de inhoud van haar secretaire zo zorgvuldig, dat hij er al die jaren dat hij bij haar in huis was… en ook daarna… nooit een blik in heeft kunnen werpen.’ De jonge rechercheur schudde ongelovig zijn hoofd. ‘En aan een wildvreemde onaangekondigde bezoeker geeft ze kort voor haar overlijden de sleutels mee.’ De Cock stak zijn handen voor zich uit. ‘Blijkbaar zonder enige dwang.’ Vledder knikte instemmend. ‘Je hebt gelijk,’ sprak hij nadenkend, ‘zonder dwang. Toen die geheimzinnige bezoeker weg was, heeft ze niet geprotesteerd… noch bij het verplegend personeel, noch bij haar vriendin Sabrine Achterbroek.’ De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Ongerijmd. De vraag is: hoe wildvreemd was die mysterieuze onaangekondigde bezoeker voor haar? Kende hij het geheim van de secretaire? Hoe? Had hij dat geheim via andere bronnen ontsluierd? Die vragen houden mij nog steeds bezig.’ Vledder stond van zijn stoel op en maakte een afwerend gebaar. ‘We hebben afgesproken dat we de zaak Yolanda van Zelhem zouden laten rusten.’ De Cock keek naar hem op. ‘Kunnen we dat?’ Vledder lachte. ‘Wat dacht je van een bezoek aan Smalle Lowietje?’ Na een heldere morgen met een pril en schuchter voorjaarszonnetje had een aanwakkerende wind in de middag donkere wolken over de stad gejaagd. Het regende. Intens. De felle kleuren van de lichtreclames spiegelden speels in het natte asfalt. Het was stil in de Lange Niezel. Aanhoudende wolkbreuken hadden het legertje beluste mannen van de straat verdreven. Bij de ingang van het sekstheater zat een juffrouw met een breiwerkje achter de kassa. Ze knikte wat verveeld toen de rechercheurs haar in het voorbijgaan groetten. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn oude hoedje iets naar voren. Hij keek schuins opzij naar Vledder, die zoals gewoonlijk een halve meter voor hem uit liep. ‘Als ik na een paar dagen de bodem van de lade van mijn bureau kan zien, ga ik er toch weer wat tijd aan besteden.’ De jonge rechercheur hield zijn pas even in en draaide zijn gezicht naar De Cock toe. ‘Waaraan?’ vroeg hij nors. ‘De zaak Yolanda van Zelhem.’ Vledder schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Houd er nu eens over op,’ riep hij geïrriteerd. ‘Het is geen zaak. Het is niets. Gooi die idiote brief toch in de prullenbak. Yolanda van Zelhem is dood en begraven.’ De Cock zweeg. Vanuit de Lange Niezel slenterden zij via de Voorburgwal en de Oudekennissteeg naar de Achterburgwal. Het was opmerkelijk stil op de Wallen. Nevelslierten dwarrelden als grillige spookverschijningen over het vuile grachtwater. De seksbusiness kwam met die regen en nevel niet op toeren. Bij de meeste bordelen waren de gordijnen gesloten. Op de hoek van de Barndesteeg glipten zij het cafeetje van Smalle Lowietje binnen. De Cock boog zich iets naar voren en liet een straaltje water uit de rand van zijn hoed glijden. Het vormde een plasje op de rode tapijttegels. Daarna wurmde hij zich uit zijn natte regenjas, liep naar het einde van de bar en hees zich op een kruk. Vledder kwam met druipende haren naast hem zitten. Caféhouder Lowie, om zijn geringe borstomvang door de penoze steevast Smalle Lowietje genoemd, streek met zijn kleine handjes langs zijn morsig vest en kwam opgewekt naar De Cock toe. Zijn vriendelijke muizensmoeltje glom van genegenheid. ‘Blij je weer eens te zien,’ kirde hij. De Cock verschoof iets op zijn kruk. ‘Ik was bijna de weg vergeten,’ grapte hij. Smalle Lowietje lachte. ‘Ik was al bang dat de commissaris voor oude rechercheurs, zoals jij, een streng verbod had uitgevaardigd om mijn etablissement te bezoeken.’ De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Bij zo’n verbod ga ik onmiddellijk met vervroegd pensioen.’ Smalle Lowietje grijnsde. ‘Gelijk heb je. Is het druk aan de Kit?’ De grijze speurder knikte met een ernstig gezicht. ‘Voor ons aan de Warmoesstraat…’ sprak hij gedragen, ‘en uiteraard voor ’s lands regering… blijft criminaliteit een bron van aanhoudende zorg.’ Smalle Lowietje gniffelde ‘Voor jullie… aan de Kit… ja… blijft het tobben, maar voor Den Haag zal misdaad een zorg zijn. Welk kabinet er ook in het pluche zit. Het is steeds…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Hetzelfde recept?’ Zonder op antwoord te wachten dook hij aalglad onder de tapkast en kwam tevoorschijn met een fles fijne Franse cognac Napoleon, die hij met een kreetje van verrukking op de bar plaatste. Hij pakte drie diepbolle glazen en schonk klokkend in. De Cock keek toe. Hij hield van de manier waarop Lowietje de fraaie fles hanteerde. Het was een ceremonieel, bijna devoot gebaar. Ze namen beiden het glas op, keken elkaar in de ogen — de oude, in de dienst vergrijsde rechercheur en de wat louche caféhouder — en lachten. ‘Op de misdaad.’ Het was hun gebruikelijke toost. De Cock nam een slok en grijnsde. ‘Groeiend en bloeiend bij elk nieuw kabinet.’ Smalle Lowietje zette zijn glas neer. ‘Van Den Haag heeft de misdaad niets te vrezen.’ Het vriendelijke muizensmoeltje van de tengere caféhouder versomberde. ‘Toch moet er wat gaan gebeuren. En snel. Het kan zo echt niet doorgaan. Er komt steeds meer buitenlands geboefte naar ons land. Wij zijn het criminele vuilnisvat van Europa geworden.’ De Cock nam nog een slok van zijn cognac en zuchtte. ‘Je hebt gelijk,’ reageerde hij triest. ‘Het wordt steeds harder… meedogenlozer. Tegenwoordig zijn liquidaties aan de orde van de dag. En dat is nooit zo geweest.’ Smalle Lowietje zwaaide voor zich uit. ‘Vanmorgen vroeg hebben ze in het natuurterrein Oostvaardersplassen bij Lelystad het lijk van Blaffer Henkie gevonden… doorzeefd met kogels.’ De Cock keek hem verrast aan. ‘Dat wist ik niet. Het stond bij ons nog niet op de telex.’ Smalle Lowietje trok zijn schouders op. ‘Zijn ze in Lelystad door de drukte zeker vergeten.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe weet jij het dan?’ ‘Ik hoorde het vanmiddag van zijn neef Jopie uit de Monnikenstraat… Jopie de Waard, die komt hier regelmatig in mijn etablissement. De politie in Lelystad had hem opgeroepen om het lijk van Blaffer Henkie te identificeren.’ De Cock kneep zijn ogen half dicht. ‘Blaffer Henkie?’ vroeg hij peinzend. De tengere caféhouder knikte. ‘Je zult hem vroeger wel eens onder je hoede hebben gehad. Hij heeft hier op de Wallen gewoond… Henkie Spaargaren. Zijn moeder is Dikke Hennie… zat vroeger bij Zwarte Loes achter het raam.’ De Cock blikte nadenkend voor zich uit. Op de zolderkamer van zijn herinnering zocht hij naar een passend gezicht. ‘Sinds wanneer wordt Henkie Spaargaren Blaffer Henkie genoemd?’ Smalle Lowietje grinnikte. ‘Sinds Henkie overal rondbazuinde dat je bij hem een moord kon bestellen. Hij en zijn blaffer waren voor iedereen te huur.’ De Cock keek hem ongelovig aan. ‘Was Henkie Spaargaren huurmoordenaar geworden?’ De tengere caféhouder schudde meewarig zijn hoofd. ‘Huurmoordenaar is een groot woord. Zo was Henkie niet. Geen echte moordenaar, bedoel ik. Geen killer. Geen man die zonder enig gevoel iemand met een paar kogels naar de andere wereld hielp.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat was hij dan wel?’ Smalle Lowietje maakte een weifelend gebaartje. ‘Een gladde slimme jongen… een oplichtertje… een chanteur. Als je bij hem een moord bestelde, dan was je de klos.’ ‘Hoe?’ De tengere caféhouder glimlachte. ‘Hij voerde zo’n moord nooit uit, maar chanteerde je met de opdracht die hij van je had gekregen. Begrijp je, hij dreigde het toekomstige slachtoffer in te lichten als je niet met poen over de brug kwam.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Een leuk spelletje… totdat je de verkeerde tegen het lijf loopt.’ ‘Dat is vermoedelijk ook gebeurd,’ antwoordde Smalle Lowietje vermoeid. ‘Henkie is het laatst gezien in gezelschap van een man met een snor. De politie in Lelystad is naar zo’n man op zoek.’ ‘Een man met snor?’ De tengere caféhouder gleed met de toppen van zijn vingers over zijn bovenlip. ‘Zo’n volle snor, weet je, zoals Turkse mannen die wel dragen.’ De beide rechercheurs verlieten het etablissement van Smalle Lowietje en slenterden over de Achterburgwal. Het was er beduidend drukker dan een uur tevoren. De regen was opgehouden, het druppelde nog van de bomen aan de wallenkant en de seksbusiness was weer in vol bedrijf. Hoertjes in velerlei fatsoen lonkten in het barmhartige rode licht van hun etalages naar het leger van behoeftigen dat sjokkend aan hen voorbijtrok. De Cock bezag het wereldje om zich heen. De oude rechercheur had in de loop der jaren het gedoe op de Walletjes zien veranderen van een vriendelijk ogend hoerenbedrijf voor boeren, burgers en buitenlui tot het keiharde redlight-district, waarmee Amsterdam zich nu aan de buitenwereld presenteerde. Vledder keek bezorgd opzij. ‘Je gaat toch geen verbanden leggen?’ De Cock, in zijn diepste overpeinzingen gestoord, reageerde verward. ‘Wat voor ver-ban-den?’ Vledder gebaarde voor zich uit. ‘Tussen mannen met snorren.’ De Cock lachte vrijuit. ‘Mannen met snorren… daar zijn er te veel van. Bovendien plak je zo’n ding makkelijk op.’ Vledder maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Bij jou weet je het nooit. Jij ziet dingen die een normaal mens niet ziet.’ De Cock lachte opnieuw. ‘Ik ben niet abnormaal,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Ik zie echt geen verband tussen het bezoek aan een doodzieke vrouw in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis in Amsterdam en de liquidatie van Blaffer Henkie in de Oostvaardersplassen bij Lelystad. Wanneer Henkie Spaargaren zich van chantagemethoden bediende op een manier zoals Smalle Lowietje ons schetste, dan heeft hij het onheil over zichzelf afgeroepen.’ ‘Geen medelijden?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Geen medelijden met een chanteur.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘Maar,’ ging hij verder, ‘dat is geen vrijbrief voor de dader. Je moet straks maar eens bellen met de politie in Lelystad om te horen hoe hun onderzoek ervoor staat.’ ‘Heb jij Henkie Spaargaren goed gekend?’ De Cock tuitte zijn lippen. ‘Goed? Ik heb een keer een zaak tegen hem behandeld. Meer niet. Ik herinner mij hem als een flierefluiter… een grenzeloze opportunist… een man die meende dat hij van niemand iets te vrezen had.’ ‘Hij leed aan overschatting?’ De Cock knikte. ‘Nogal. Henkie Spaargaren leefde al op jonge leeftijd in de stellige overtuiging, dat hij altijd slimmer was dan een ander.’ ‘Het werd zijn dood.’ ‘Daar lijkt het op.’ Toen ze via het Oudekerksplein en de Enge Kerksteeg de Warmoesstraat hadden bereikt, keek Vledder op zijn horloge. ‘Het is al over tienen. Gaan we naar huis?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Je zou nog bellen met Lelystad.’ De rechercheurs stapten het politiebureau binnen. In de hal heerste een Babylonische spraakverwarring. Met brede armgebaren trachtte de wachtcommandant achter de balie enige rust te brengen in een groep opgewonden en luid schreeuwende mannen, die met herkenbare manualen hun ongenoegen over een bordeelbezoek kenbaar maakten. De Cock bleef naar het tafereel kijken. Hij had bewondering voor Jan Kusters, die dergelijke situaties altijd elegant tot een oplossing bracht. Toen het stel mokkend het bureau had verlaten, liep hij op hem toe. ‘Wat was het probleem?’ De wachtcommandant zuchtte. ‘Condooms.’ De Cock grinnikte. ‘Meer niet?’ Jan Kusters schudde zijn hoofd. ‘Ze zeggen,’ sprak hij somber, ‘dat het onze taak is om culturen samen te brengen.’ Hij draaide zich half om en griste een notitie van zijn bureau. ‘Een paar minuten geleden heeft een man gebeld… was nogal nerveus. Toen ik zei dat je er niet was, gaf hij dit telefoonnummer. Of je hem bellen wilt… zo gauw mogelijk.’ De Cock nam de notitie aan en gaf die door aan Vledder. ‘Bel jij maar.’ De jonge rechercheur liep achter de balie om en greep een telefoon. De Cock keek van een afstandje toe en zag hoe het gezicht van zijn collega betrok. Toen Vledder de hoorn had neergelegd, keek hij hem vragend aan. ‘Wie was dat?’ ‘Peter van der Horst.’ ‘En?’ ‘Hij zit op de Prinsengracht in de woning van Sabrine Achterbroek op ons te wachten.’ ‘Waarom?’ Vledder slikte. ‘Ze heeft zich opgehangen.’ 4 ‘Heb je het adres?’ Vledder knikte. Hij klemde het stuur van de Golf met beide handen vast en trapte het gaspedaal diep in. De motor brulde een protest. ‘Prinsengracht 110,’ riep hij luid, ‘op de zesde etage. Ik heb het nagekeken. Het is precies op de hoek van de Egelantiersgracht.’ Aan het einde van het Damrak stuurde de jonge rechercheur de wagen met gierende banden door de bocht. De Cock zette zijn voeten schrap, drukte zijn rug stevig tegen de leuning van zijn stoel en keek met een benauwd gezicht naar de snelheidsmeter van de Golf. Daarna keek hij naar Vledder naast zich. ‘Doe kalm aan,’ schreeuwde hij boven het motorgeronk uit. ‘Dood is dood… onomkeerbaar. Je kunt haar niet uit de hel terughalen.’ De jonge rechercheur grijnsde. ‘Zit ze daar?’ De Cock reageerde niet. Vledder nam gas terug. ‘Zelfmoord?’ sprak hij verward. ‘Het is nauwelijks te geloven. Leek jou die Sabrine Achterbroek een vrouw die zelfmoord pleegt?’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Men weet nooit door welke zielenroerselen zo’n vrouw wordt gedreven. Je kijkt ze wel voor de kop, maar niet in de krop.’ Vledder glimlachte. ‘Kreet van je oude moeder?’ De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Inderdaad. Een kreet van mijn oude moeder. Ze was haar hele leven vriendelijk achterdochtig.’ Vledder gniffelde. ‘Je kon een zoon van haar zijn.’ De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Dat ben ik. Volledig.’ Ze reden een tijdje zwijgend voort. Het verkeer eiste alle aandacht van Vledder. Toen het iets rustiger werd op de weg, keek de jonge rechercheur opzij. ‘Wat doet die Peter van der Horst,’ vroeg hij met hoorbare argwaan, ‘in het huis van Sabrine Achterbroek aan de Prinsengracht?’ De Cock grinnikte. ‘Dat zul je hem moeten vragen.’ Vledder klemde zijn lippen opeen. ‘Dat zal ik zeker doen,’ reageerde hij bars. ‘Ik vind het vreemd dat juist hij die zelfmoord ontdekt.’ ‘Hij zal wel een redelijke verklaring voor zijn aanwezigheid hebben,’ reageerde de Cock kalm, ‘anders had hij ons niet gebeld.’ ‘Je bedoelt dat Peter van der Horst anders de ontdekking van die zelfmoord voor ons had verzwegen?’ ‘Dat lijkt mij een redelijke gedachte.’ Vledder snoof. ‘Hij bezocht ook zijn tante kort voor haar dood.’ ‘Yolanda van Zelhem pleegde geen zelfmoord,’ antwoordde De Cock. ‘Ze stierf een natuurlijke dood.’ Hij boog zich iets naar hem toe. ‘Die overtuiging had je toch? Of ben je inmiddels van gedachten veranderd?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Die zaak Yolanda van Zelhem zouden we laten rusten,’ antwoordde hij geïrriteerd. ‘Als absoluut beëindigd beschouwen.’ De jonge rechercheur vond op de Prinsengracht nog een parkeerplaatsje. Ze stapten uit. De Cock keek langs de fraaie gevel van nummer 110 omhoog. Zijn gezicht stond strak. ‘Beëindigd,’ sprak hij somber. ‘Ik ben bang dat hij nu eerst begint.’ De smalle houten trappen waren stijl en de leuningen voelden klam aan. Hijgend drukte De Cock zijn negentig kilo omhoog. De treden kraakten onder zijn voeten. Op het portaal van de zesde etage stond Peter van der Horst. Zijn krullend blonde haar glansde in de schaarse portaalverlichting. Hij duimde over zijn schouder naar de toegangsdeur van de woning van Sabrine Achterbroek. ‘Ik hield het binnen niet langer uit,’ sprak hij beverig. ‘Het is voor het eerst in mijn leven dat ik iemand zie die zich heeft opgehangen.’ De Cock knikte begrijpend. Hij pakte zijn zaklantaarn en liet een ovaal van licht langs de toegangsdeur glijden. Er waren geen sporen van braak. ‘Bezit u,’ vroeg hij met enige achterdocht, ‘een sleutel van de woning van mevrouw Achterbroek?’ ‘Nee.’ ‘Hoe kwam u binnen?’ ‘De deur stond op een kier.’ ‘Toen bent u naar binnen gestapt?’ Peter van der Horst schudde zijn hoofd. ‘Niet direct. Ik heb eerst geklopt, daarna geroepen. Pas toen niemand reageerde, heb ik de deur verder opengeduwd en ben naar binnen gegaan.’ De Cock keek Peter van der Horst even schattend aan. Het blozende rood was uit zijn gezicht verdwenen. De jongeman zag bleek en zijn onderlip trilde. ‘U mag nog niet weggaan,’ sprak hij streng. ‘Ik wil u straks nog een paar vragen stellen.’ Peter van der Horst knikte vaag. ‘Ik blijf.’ De oude rechercheur liep hem voorbij. Met zijn elleboog drukte hij de kruk naar beneden en duwde de woningdeur open. Na een korte aarzeling stapte hij een kleine hal in. Vledder volgde. Vanuit de kleine hal kwamen ze in een pijnlijk schone, bijna steriele keuken met veel inbouwapparatuur. Van daar leidde een gemetselde toog naar de woonkamer. Er brandde volop licht en er was geen spoor van ravage. Fragiele antieke stoelen stonden keurig in het gelid om een glanzende ovale tafel. De Cock liet zijn blik door het vertrek dwalen en huiverde. De inrichting was kil, miste de intieme behaaglijkheid van een woonplek. Links van twee hoge ramen, die uitzicht boden op de gracht, stond een deur half open. Aan de kruk van die deur ontdekte hij een strakgespannen draad, die schuin omhoog liep. De oude rechercheur wist wat dat betekende. Hij had in zijn lange loopbaan tal van ophangingen behandeld. Langzaam slofte hij naderbij. Met zijn voet schoof hij de deur verder open. Aan de andere zijde hing het levenloze lichaam van Sabrine Achterbroek. De dode vrouw was slechts gekleed in een lang roodzijden nachthemd, dat tot aan haar enkels reikte. Het zware elektriciteitsdraad waaraan haar lichaam hing, was diep in haar vlezige hals gesneden. De Cock deed een paar stappen terug. De grijze speurder zocht naar dissonanten, valse tonen in het requiem van een zelfmoord. Het omgevallen krukje aan haar voeten trok geen argwaan. Toch had de oude rechercheur het gevoel dat er iets niet klopte. Hij liep op de dode toe. Op zoek naar lijkvlekken tilde hij haar hemd iets op. De zachte zijden stof gleed strelend langs de toppen van zijn vingers. De lijkvlekken die hij zocht, vond hij niet op de plekken waar hij ze verwachtte. Als in een soort trance greep hij een van de fragiele stoelen uit het gelid en liep daarmee naar de deur, waaraan de dode hing. Nadat hij voorzichtig had geprobeerd of de zitting zijn negentig kilo kon dragen, klom hij op de stoel en keek boven op de deur naar de insnoering die de elektriciteitsdraad in het hout had gemaakt. Toen hij van de stoel afkwam, stond zijn gezicht somber. Hij gebaarde naar Vledder. ‘Waarschuw de meute.[3 - Spottende uitdrukking voor de groep mensen die bij de behandeling van een moord noodzakelijk is.]’ De jonge rechercheur keek hem verbaasd aan. ‘De meute… voor een zelfmoord?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het is geen zelfmoord. Het is moord.’ Bram van Wielingen zette zijn aluminium koffertje op de vloer, bukte zich en klapte het deksel open. De fotograaf pakte zijn fraaie Hasselblad en monteerde een flitslicht. Hij kwam uit gebukte houding omhoog en wees naar de dode aan de deur. ‘Waarom is dat moord?’ De Cock zuchtte. ‘Ze heeft geen lijkvlekken aan haar voeten.’ ‘Moet dat?’ De Cock knikte. ‘Die vlekken behoren al na een halfuur of een kwartier op het laagst gelegen deel van het lichaam zichtbaar te zijn.’ Bram van Wielingen keek hem vragend aan. ‘En als ze er niet zijn?’ De Cock gebaarde voor zich uit. ‘Dan is dat een indicatie dat de dode in een andere houding is gestorven.’ ‘Niet hangend aan een strop.’ ‘Precies.’ Bram van Wielingen wees naar de dode vrouw. ‘Zij heeft zich niet zelf opgehangen?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Bij de insnoering wijzen de houtvezels de verkeerde kant op.’ Bram van Wielingen fronste zijn wenkbrauwen. ‘Welke houtvezels?’ ‘Boven op de deur. Touw of draad maakt een insnoering in het hout. Als iemand zelfmoord pleegt door ophanging, dan wijzen de houtvezels in de richting van de dode. Wil men een moord op een zelfmoord doen lijken en men hijst de vermoorde langs een deur of een balk omhoog, dan wijzen de houtvezels van de dode af. Moordenaars denken daar meestal niet bij na.’ Bram van Wielingen beet op zijn onderlip. ‘Dus ook de houtvezels wijzen op moord.’ De Cock knikte. ‘Ik vermoed dat de moordenaar haar eerst heeft gewurgd en daarna opgehangen.’ Bram van Wielingen richtte zijn Hasselblad op het gezicht van de dode. Voor hij afdrukte keek hij nog even opzij naar De Cock. ‘Ik hoop,’ sprak hij ernstig, ‘dat je hem vindt.’ Het klonk bemoedigend. De oude rechercheur schonk hem een wrange glimlach. Daarna draaide hij zich om. Onder de gemetselde toog naar de keuken stond dokter Den Koninghe met in zijn kielzog twee geüniformeerde broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard. De grijze speurder liep op de oude lijkschouwer toe en begroette hem hartelijk. De Cock had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed. ‘Hoe maakt u het?’ vroeg hij uitbundig. ‘Best.’ De oude rechercheur leidde dokter Den Koninghe naar de dode vrouw aan de deur. ‘Het is moord.’ De lijkschouwer keek omhoog. ‘Ik kan haar zo niet bekijken.’ De Cock knikte begrijpend. Hij wenkte Vledder naderbij. Met zijn zakmes sneed hij de elektriciteitsdraad door. Zachtjes lieten ze de dode op de vloer glijden. De dokter nam zijn garibaldihoed af, trok de pijpen van zijn streepjesbroek iets omhoog en knielde bij de dode neer. Hij bekeek de insnoeringen aan de hals. Daarna schoof hij het zachtzijden hemd zo ver mogelijk terug. Al na luttele seconden kwam hij overeind. Zijn oude knieën kraakten. Met precieze bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn witzijden pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste de glazen. De Cock kende de bewegingen. Het was een reeks gebaren om tijdwinst te boeken. ‘Ze is dood,’ sprak hij laconiek. De oude rechercheur knikte met een strak gezicht. ‘Dat begreep ik,’ reageerde hij simpel. Dokter Den Koninghe wees naar de dode. ‘Langer dan acht uur. Haar lichaam is sterk afgekoeld en de lijkstijfheid is algemeen.’ Hij zette zijn bril weer op en plooide zijn pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet. ‘Verwurging met vermoedelijk hetzelfde stuk elektriciteitssnoer.’ Hij zweeg even en keek naar De Cock op. ‘Lijkvlekken op haar billen en op haar rug.’ De Cock ademde diep. ‘Ik vermoedde al dat ze daar te vinden waren.’ De kleine lijkschouwer wuifde ten afscheid en liep de kamer uit. De Cock keek hem na. Daarna wendde hij zich tot de fotograaf, die zijn fraaie Hasselblad behoedzaam in zijn koffertje teruglegde. ‘Ben je klaar?’ Bram van Wielingen knikte. ‘Ik heb alles… de knopen in de draad… de insnoeringen boven aan de deur.’ ‘Haar voeten?’ ‘Ook.’ De Cock glimlachte. ‘Maak morgen voordat dokter Rusteloos met de sectie begint, foto’s van de lijkvlekken op haar billen en op haar rug.’ Bram van Wielingen pakte zijn aluminiumkoffertje van de vloer en hield het omhoog.’ Deze plaatjes heb je morgenochtend op je bureau.’ ‘Komt er nog een dactyloscoop?’ Bram van Wielingen knikte. ‘Ben Kreuger had nog een klusje. Je kunt hem elk moment verwachten.’ De fotograaf zwaaide met zijn vrije hand ten afscheid en verdween door de toog. De Cock wenkte de twee broeders van de Geneeskundige Dienst naderbij. Ze tilden de dode op de brancard en drapeerden een laken over haar heen. Daarna sloegen zij de canvasflappen dicht en sjorden de riemen aan. De Cock keek toe. ‘Het zijn zes smalle trappen naar beneden,’ sprak hij bezorgd. De oudste broeder keek naar hem op en glimlachte. ‘Geen nood. We halen ze van de gekste plekken.’ Ze tilden de brancard op. Zacht wiegend droegen ze de dode Sabrine Achterbroek de kamer uit. De Cock liep hen na. Op het portaal pakte hij Peter van der Horst bij de arm en nam hem mee naar binnen. De oude rechercheur liet hem op een van de fragiele stoelen plaatsnemen en ging aan tafel tegenover hem zitten. ‘U had uw bezoek aan mevrouw Achterbroek aangekondigd?’ opende hij. Peter van der Horst knikte. ‘Gistermiddag heb ik telefonisch een afspraak met haar gemaakt. Ze had aanvankelijk wel een reeks bezwaren… wilde uitstel, maar uiteindelijk kwamen we overeen dat ik haar vanavond om tien uur zou bezoeken.’ De Cock keek hem schuins aan. ‘U hebt mij verteld dat u mevrouw Achterbroek kende via uw tante.’ ‘Dat klopt.’ ‘Onderhield u na de dood van uw tante nog contact met haar?’ Peter van der Horst schudde zijn hoofd. ‘Daar had ik geen behoefte aan. Over de doden niets dan goeds… maar ik vond mevrouw Achterbroek geen prettig mens.’ ‘In welk opzicht?’ ‘Ze was zo dominant, zo bedilzuchtig. Ze probeerde het beleid van tante Yolanda inzake Avondzon in richtingen te dwingen die tante niet wilde. Er waren dikwijls kleine kibbelarijen, onenigheden, strubbelingen.’ De Cock glimlachte. ‘U zei: ze waren min of meer bevriend?’ Peter van der Horst knikte. ‘Ik heb dat nooit goed begrepen. Er was een soort vreemde, geheimzinnige relatie, waardoort tante Yolanda afhankelijk van haar leek… haar irritant gedrag accepteerde.’ ‘Had dat iets te maken met Avondzon?’ Peter van der Horst zuchtte. ‘Ik heb er tante Yolanda wel eens naar gevraagd, maar van haar heb ik nooit een oprecht antwoord gekregen.’ De Cock knikte. Hij boog zich naar hem toe. ‘Waarom… waarom die bedongen afspraak… vanavond om tien uur?’ Peter van der Horst liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik wilde haar om opheldering vragen.’ ‘Waarover?’ ‘Een geldkwestie.’ ‘Kon dat niet per telefoon?’ Peter van der Horst schudde zijn hoofd. ‘Ik wilde de reactie van mevrouw Achterbroek niet alleen horen, maar ook zien.’ ‘Daar had u een reden voor?’ ‘Absoluut.’ De Cock toonde verbazing. ‘Was de kwestie zo delicaat?’ Peter van der Horst verschoof iets op zijn stoel. ‘Ik heb altijd gedacht,’ verzuchtte hij, ‘dat tante Yolanda wel over een klein kapitaal beschikte. Ze leefde heel sober en had als directrice van Avondzon toch een redelijk salaris.’ ‘En?’ Peter van der Horst schudde zijn hoofd. ‘Er was niet veel. Ik ben toen uit nieuwsgierigheid haar bankafschriften nagegaan. Plotseling kwam ik een overschrijving tegen van vijfentwintigduizend gulden… aan Sabrine Achterbroek.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Vijfentwintigduizend gulden?’ reageerde hij verrast. Peter van der Horst knikte. ‘Uit haar privévermogen.’ ‘En er stond niets bij… geen verklaring over het hoe en waarom van die storting?’ Peter van der Horst schudde zijn hoofd. ‘Niets… een kaal bedrag.’ De jongeman streek langzaam met zijn beide handen over zijn krullend haar. ‘Begrijpt u, rechercheur… ik wilde opheldering.’ De Cock grijnsde. ‘Zover heeft iemand het niet laten komen.’ 5 Vledder liet zich op zijn stoel achter zijn bureau zakken. De jonge rechercheur zag er vermoeid uit. ‘Ik heb op Ben Kreuger gewacht,’ sprak hij somber, ‘maar ik had net zo goed gelijk met jou naar de Kit kunnen gaan.’ ‘Hoezo?’ ‘De dactyloscoop heeft niets gevonden. Er waren een paar verse greepjes, maar die zijn hoogstwaarschijnlijk van het slachtoffer zelf. Dan vond Ben Kreuger nog enkele vingertjes op het telefoontoestel in de woonkamer. Die zijn vrijwel zeker van Peter van der Horst toen hij ons belde. Verder niets… geen spoortje.’ De Cock grijnsde. ‘Een voorzichtige moordenaar.’ Vledder keek zijn oudere collega onderzoekend aan. ‘Jij bent ervan overtuigd,’ vroeg hij met enige achterdocht, ‘dat Sabrine Achterbroek geen zelfmoord pleegde, maar werd vermoord?’ De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Absoluut. Het is een moord, die als zelfmoord werd gepresenteerd. Een camouflage. Als Bram van Wielingen zijn werk goed heeft gedaan, dan zal ik het je morgen aan de hand van de foto’s nog eens uitleggen.’ De oude rechercheur staarde nadenkend voor zich uit. ‘Ik vraag mij alleen af… of en hoe wij de pers moeten voorlichten.’ Vledder keek hem verward aan. ‘Ik snap je niet.’ De Cock trok zijn gezicht strak. ‘Zelfmoorden worden uit overwegingen van piëteit vrijwel nooit aan de pers doorgegeven. Als de moordenaar niets ziet of hoort, zal hij zich veilig wanen en wellicht minder waakzaam zijn. Melden we een moord, dan zal de moordenaar weten dat zijn plan om ons om de tuin te leiden, is mislukt.’ Vledder grinnikte. ‘Melden we niets.’ De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘We zullen de kennissenkring van mevrouw Achterbroek terdege moeten uitkammen. Volgens mij heeft ze haar moordenaar gekend.’ Vledder reageerde verbaasd. ‘Waar baseer je dat op?’ De Cock gebaarde voor zich uit. ‘De buitendeur was gaaf… geen spoor van braak of verbreking. Dat wijst erop dat ze haar moordenaar heeft binnengelaten.’ ‘Argeloos?’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Dat is moeilijk te zeggen,’ sprak hij peinzend. ‘We weten nog zo weinig. Ik heb wel het idee dat de moord goed was voorbereid. Het was naar mijn mening geen impuls… geen plotselinge opwelling.’ ‘Waarom niet?’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Bedenk dat het stuk elektriciteitsdraad waaraan het slachtoffer hing, door de moordenaar moet zijn meegebracht. Ik heb geen aanwijzingen gevonden dat het al in de woning aanwezig was.’ ‘Dat duidt op voorbedachten rade.[4 - Uitdrukking in het Wetboek van Strafrecht.]’ De Cock knikte instemmend. ‘Ik vermoed dat de moordenaar zijn slachtoffer van achteren heeft benaderd en haar met het draad heeft gewurgd. Pas later, toen er al lijkvlekken op haar rug en billen waren ontstaan, is hij op de gedachte gekomen om zijn daad het aanzien van een zelfmoord te geven.’ De oude rechercheur wees naar de stoel naast zijn bureau. ‘Ik heb hier nog een tijdje met Peter van der Horst zitten praten. Het werd meer een fel verhoor dan een informatief babbeltje. Ik heb ernstig overwogen of hij mogelijk een motief had voor de moord op Sabrine Achterbroek.’ ‘En?’ De Cock zuchtte. ‘Ik heb hem laten gaan. Ik kon in zijn verhaal geen lacunes vinden. Het is begrijpelijk dat hij als belanghebbende wilde weten waarom zijn tante een bedrag van vijfentwintigduizend gulden aan Sabrine Achterbroek overmaakte.’ Vledder boog zich iets naar voren. ‘Zou ze van plan zijn geweest,’ vroeg hij gespannen, ‘om hem de reden van die storting te vertellen?’ ‘Mogelijk.’ ‘En tevoren over het te geven antwoord met anderen beraad hebben gepleegd?’ De Cock glimlachte. ‘Je begint als een echte rechercheur te denken.’ Vledder grijnsde met een scheve mond. ‘Dank je voor het compliment.’ De Cock wuifde het weg. ‘Je hebt gelijk,’ ging hij nadenkend verder, ‘er zijn vermoedelijk ook anderen die van het hoe en waarom van die vreemde betaling door Yolanda van Zelhem aan Sabrine Achterbroek op de hoogte waren.’ ‘Anderen,’ vulde Vledder aan, ‘die na een diep overleg besloten om Sabrine Achterbroek… voor haar onderhoud met Peter van der Horst… als mogelijke bron van informatie onschadelijk te maken.’ De Cock keek bewonderend naar hem op. ‘Heel goed.’ ‘Blijkbaar kleven aan die vijfentwintigduizend gulden tal van geheimen,’ ging Vledder door. De Cock ademde diep. ‘Hoe dan ook… de deur naar de zaak Yolanda van Zelhem, die jij zo graag gesloten houdt, staat wagenwijd open.’ Het wolkendek dat de oude binnenstad van Amsterdam omhulde, hing laag en wikkelde de toppen van de eeuwenoude geveltjes in grijze wollen dekens. Alleen de kalender gaf aan dat de lente al enige weken in het land was. Aan het weer was het niet te merken. Vanaf het Stationsplein, waar hij uit de tram was gestapt, slenterde De Cock langs het Victoriahotel naar het brede trottoir van het Damrak. Hij trok de kraag van zijn regenjas wat omhoog en drukte zijn vilten hoedje naar voren. Vanonder de gebogen rand keek hij naar de sombere gezichten die aan hem voorbijgleden. Een trage, miezerige motregen scheen alle blijheid bij de mensen te hebben weggespoeld. Ook de schoongestraalde Beurs van Berlage deelde in de malaise en toonde donkere plekken op de van regen doortrokken muren. De grijze speurder verkeerde zelf in een puike stemming. Hoewel het decor en de mensen rondom hem neerslachtigheid demonstreerden, pulseerde zijn hart stromen van een sprankelend lentegevoel. Een korte, maar intensieve nachtrust had ook zijn geest verkwikt. Hij voelde zich fris en opgewassen tegen het kwaad, dat ongetwijfeld ook deze dag weer op hem af zou komen. Even voor het slapen gaan had hij de ontdekking van de moord op Sabrine Achterbroek in zijn gedachten nog eens de revue laten passeren. Het werd een opeenvolging van een reeks beelden en impressies. Hoewel hij in de meeste gevallen bij zichzelf een intense bewogenheid met het macabere lot van het slachtoffer bespeurde, had de moord op Sabrine Achterbroek hem emotioneel nauwelijks beroerd. Zoekend naar een verklaring voor dat fenomeen was hij snurkend in slaap gevallen. Bij de Oudebrugsteeg bleef hij even staan en stak toen in een koddige draf voor een aanstormende tram van lijn 9 de rijbaan op het Damrak over. Terwijl hij op het brede trottoir voor de Schippersbeurs nog zachtjes nahijgde, lichtte hij ter begroeting beleefd zijn hoedje voor een jonge hoer, die aan hem voorbij wankelde op haar te hoge hakken. In de hal van het politiebureau wuifde hij uitbundig joviaal naar Jan Kusters achter de balie en nam fluitend de trappen naar de tweede etage. Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn elektronische schrijfmachine aan. De jonge rechercheur keek verstoord op. ‘Je bent laat.’ Het klonk bestraffend. De Cock wierp zijn hoedje missend naar de kapstok. ‘Lijn 13 had vertraging.’ ‘Bij jou,’ mopperde Vledder, ‘heeft lijn 13 altijd vertraging.’ De Cock raapte zijn gevallen hoedje op, deed zijn regenjas uit en ging tegenover zijn jonge collega zitten. ‘Dat is de charme van lijn 13,’ reageerde hij lachend. ‘Waar je ook instapt… het blijft een verrassingstocht.’ Vledder bromde. ‘Ik heb vanmorgen vroeg al met Rijswijk[5 - Het gerechtelijke laboratorium.] gebeld. De gerechtelijke sectie is pas ver in de middag. Ik hoor nog hoe laat. Dokter Rusteloos heeft eerst twee autopsies af te wikkelen in Rotterdam. Daar rijzen de moorden dit jaar de pan uit.’ De Cock knikte. ‘De mensen worden steeds agressiever. Geweld is mode. Vroeger was een moord koppend nieuws op de frontpagina. Nu nog slechts een paar regels op pagina 6 rechts onderaan.’ Vledder grijnsde. ‘Hoe noem je dat? Devaluatie van moord?’ De Cock antwoordde niet. Hij leunde met beide ellebogen op de rand van zijn bureau en liet zijn hoofd in het kommetje van zijn handen rusten. ‘Heb jij gisteravond nog naar bescheiden gezocht?’ veranderde hij van onderwerp. ‘In de woning van Sabrine Achterbroek?’ ‘Ja.’ Vledder knikte. ‘Uitgebreid. Ik heb alles overhoop gehaald. Als Yolanda van Zelhem vijfentwintigduizend gulden op haar rekening heeft gestort, dan moet dat bedrag… zo redeneerde ik… in de administratie van Sabrine Achterbroek terug te vinden zijn.’ ‘Juist.’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Niets. Ik heb geen brieven, geen rekeningen, geen bankafschriften gevonden.’ ‘Vreemd.’ Vledder knikte. ‘Toen Ben Kreuger van de Dactyloscopische Dienst later kwam, ben ik met hem alles nog eens nagegaan… haar bureau, elke kast in haar woning. Niets. De moordenaar moet al haar bescheiden hebben meegenomen.’ De Cock gebaarde achteloos. ‘Of ze hield er geen administratie op na.’ De jonge rechercheur keek op. ‘Is dat nog te achterhalen? Er moet toch een officiële banktransactie zijn geweest?’ De Cock knikte traag. ‘We kunnen de FIOD[6 - Fiscale Inlichtingen en Opsporings Dienst.] inschakelen. Die hebben op het gebied van financiën meer bevoegdheden dan wij. Het lijkt mij interessant om te weten wat…’ De oude rechercheur stokte. Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’ De deur gleed langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een vrouw. De Cock schatte haar op midden veertig. Ze droeg een rode hoofddoek boven een zwarte cape, waarop regendruppels als diamantjes glinsterden. Op haar modieuze rode laarsjes schreed ze aarzelend naderbij. De Cock stond op. Het gezicht van de vrouw kwam hem vaag bekend voor. De oude rechercheur gebaarde naar de stoel naast zijn bureau. ‘Gaat u zitten,’ sprak hij vriendelijk. ‘Waarmee kunnen we u van dienst zijn?’ De vrouw waaierde de zwarte cape van haar schouders. Druppels rolden op de vloer. ‘Bent u rechercheur De Cock?’ vroeg ze dwingend. De oude rechercheur knikte gedwee. ‘De Cock,’ antwoordde hij haast automatisch, ‘met… eh, ceeooceekaa.’ Ze nam omzichtig plaats, sloeg haar goedgevormde benen over elkaar en schoof de zoom van haar korte rok iets naar voren. ‘De buren zeiden dat u het was.’ De Cock ging tegenover haar zitten. ‘Welke buren?’ ‘Van Sabrine… Sabrine Achterbroek. Ik was vanmorgen bij haar aan de deur. Tot mijn verbazing was die deur door de politie verzegeld. De buren beneden zeiden dat u er gisteravond geruime tijd was geweest en dat Sabrine op een brancard was weggedragen.’ Ze trok haar kin iets op. ‘Ik wil graag weten wat er aan de hand is.’ De Cock schonk de vrouw zijn beminnelijkste glimlach. ‘Met wie heb ik het genoegen?’ De vrouw maakte haar rode hoofddoekje los. Een weelde aan kastanjebruin haar golfde langs haar smal gezicht. ‘Mijn naam is Sarah… Sarah Harreveld. Ik ben een vriendin van Sabrine. Vandaar mijn belangstelling.’ ‘Hoe lang?’ ‘Wat bedoelt u?’ ‘Hoe lang bent u al vriendin van Sabrine?’ Sarah Harreveld keek hem licht verwijtend aan. ‘Hoe lang?’ herhaalde ze scherp. ‘Ik geloof dat het er weinig toe doet… hoe lang. Ik wil eenvoudig weten wat er met haar is gebeurd.’ De Cock antwoordde niet direct. Hij streek met zijn hand over zijn brede kin. ‘Uw… eh, uw vriendin is overleden.’ Sarah Harreveld slikte. ‘Overleden,’ herhaalde ze toonloos. De Cock knikte traag. ‘We hebben haar gisteravond dood in haar woning aangetroffen.’ Sarah Harreveld liet haar hoofd iets zakken. ‘Verschrikkelijk,’ mompelde ze zacht. ‘Verschrikkelijk. Arme Sabrine. Het is verschrikkelijk.’ Ze keek weer op. ‘Waarom was u daar?’ In haar stem trilde argwaan. ‘Een jongeman,’ antwoordde De Cock kalm, ‘met wie Sabrine Achterbroek gisteravond een afspraak had, trof haar levenloos aan en waarschuwde ons.’ ‘Een jongeman?’ De Cock knikte. ‘Peter van der Horst… misschien kent u hem?’ Sarah Harreveld schudde haar hoofd. ‘Peter van der Horst,’ antwoordde ze kribbig. ‘Ken ik niet.’ Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Waarom… waarom waarschuwde hij u?’ De Cock zuchtte. De agressieve toon van de vrouw maakte hem onrustig. ‘De… eh, de omstandigheden,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘waaronder hij uw vriendin dood aantrof, deden hem daartoe besluiten.’ ‘Wat voor omstandigheden?’ De Cock zuchtte opnieuw. ‘In het belang van het onderzoek kan ik u daarover geen nadere mededelingen doen.’ Sarah Harreveld kneep haar lippen samen. ‘Ze is vermoord.’ Het klonk overtuigend. De Cock keek haar secondenlang lang aan. Het smalle gezicht van de vrouw was wit vertrokken. De oude rechercheur boog zich iets naar haar toe. ‘Waarom zegt u dat?’ vroeg hij met een zweem van verbazing. Sarah Harreveld klopte met haar tot een vuist gebalde rechterhand op haar borst. ‘Omdat ik hier vanbinnen weet dat het zo is.’ De Cock boog zich nog verder naar haar toe. Uit haar kastanjebruine haren geurde een vleugje parfum. ‘Vanwaar die zekerheid?’ vroeg hij zacht, bijna fluisterend. Sarah Harreveld keek naar hem op. Tranen glommen in haar lichtgroene ogen. Ineens zakte de scherpte uit haar smalle gezicht… verdween haar weerbaarheid. ‘Ik heb het al maanden zien aankomen,’ sprak ze snikkend. ‘Het is haar eigen schuld. Sabrine is soms zo cru, zo hardvochtig, zo beledigend, dat ze iemands ziel vertrapt.’ De Cock reageerde niet direct. Hij zag geduldig toe hoe ze een minuscuul zakdoekje uit haar tasje nam en haar tranen droogde. ‘Wiens… eh, wiens ziel had ze vertrapt?’ vroeg hij na een poosje. ‘Bob Verhagen.’ ‘Wie is Bob Verhagen?’ ‘Haar ex-man. Sinds de scheiding maakt ze hem het leven ondraaglijk. Ze ontneemt hem elke kans om een nieuwe relatie op te bouwen.’ ‘Wrok?’ Sarah Harreveld schudde haar hoofd. ‘Dat is het niet. Sabrine heeft zelf op een scheiding aangedrongen. Het is boosaardigheid. Ze gunt Bob geen leven aan de zijde van een andere vrouw.’ Ze zweeg even en vouwde haar handen in haar schoot. ‘Vorige week kwam ik hem in de stad tegen. Bob zag er belabberd uit. Ze had hem weer eens getreiterd… leugenachtige brieven geschreven naar een vrouw die hij had leren kennen.’ Ze zuchtte diep. ‘Sabrine heeft sinds de scheiding een nerveus wrak van hem gemaakt. “Sarah,” zei hij tegen mij, “ik bezweer het je… een dezer dagen maak ik haar koud.”’ Sarah Harreveld sloeg haar handen voor haar gezicht. ‘Het kwam uit het diepst van zijn hart.’ 6 Compleet… met zwarte cape en rode hoofddoek tippelde Sarah Harreveld op haar modieuze laarsjes de grote recherchekamer af. De Cock keek haar na. Het beeld van de vrouw riep herinneringen bij hem op aan de eerste Franse les, die hij op reeds gevorderde leeftijd in een wilde drang tot meerdere educatie had genoten. Het was tevens zijn laatste. De Franse taal lag hem niet. ‘Le petit chaperon-rouge,’ mompelde hij. Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat zeg je?’ De Cock trok een grimas. ‘Le petit chaperon-rouge… Roodkapje… ze werd door de boze wolf opgevreten.’ Vledder grijnsde. ‘Ga je sprookjes vertellen?’ De Cock wuifde de opmerking weg. Hij wees naar de deur, waarachter Sarah Harreveld was verdwenen. ‘Ik heb haar al eens eerder ontmoet.’ ‘Wanneer?’ De Cock knikte ‘Toen ze de recherchekamer binnenstapte kwam ze mij direct al bekend voor. Volgens mij was ze een van de vrouwen, die op Vredenhof bij de begrafenis van Yolanda van Zelhem aanwezig waren.’ Vledder keek hem verbaasd aan. ‘Waarom heb je haar niet gevraagd of ze Yolanda van Zelhem heeft gekend?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat leek mij niet zinvol. Sarah Harreveld zegt een vriendin van Sabrine Achterbroek te zijn geweest en Sabrine Achterbroek was een vriendin van Yolanda van Zelhem. Het is vrijwel zeker, dat Sarah Harreveld Yolanda van Zelhem heeft gekend en belangstelling voor haar begrafenis toonde.’ Vledder bromde. ‘Ik had het haar toch maar gevraagd. Misschien wist zij bijzonderheden.’ ‘Over Yolanda van Zelhem?’ ‘Ja.’ De Cock grinnikte. ‘Een zaak die wij zouden laten rusten?’ De vraag klonk cynisch. Vledder trok een beteuterd gezicht. ‘Als je toch een getuige bij de hand hebt, die haar bij leven heeft gekend.’ De Cock lachte hem toe. ‘Waarom nog?’ De oude rechercheur wees opnieuw naar de deur van de grote recherchekamer. ‘Hoe simpel is ons speurderswerk,’ riep hij jubelend. ‘De moordenaar wordt ons op een presenteerblaadje gebracht. Je hebt zijn adres gekregen. We behoeven hem alleen maar op te halen.’ Vledder keek hem argwanend aan. ‘Je bedoelt Bob Verhagen, ex-echtgenoot van Sabrine Achterbroek?’ De Cock spreidde zijn handen in een theatraal gebaar. ‘Een diep vernederde, wegkwijnende man met een vertrapte ziel.’ Vledder beluisterde de toon. ‘Jij… eh, jij gelooft niet in hem… als moordenaar?’ vroeg hij aarzelend. De Cock trok zijn schouders op. ‘Vrouwen kunnen het leven van een man… ook na een echtscheiding… nog verwoesten, totaal ondraaglijk maken. Ik ken daar genoeg voorbeelden van. Het geldt uiteraard ook andersom. Gelukkig leidt dat zelden tot moord. Mensen kunnen blijkbaar veel kwellingen verdragen.’ Vledder kneep zijn lippen op elkaar. ‘Sabrine Achterbroek leek mij een serpent.’ De Cock keek zijn jonge collega secondenlang aan. ‘Ik ben blij met die opmerking,’ sprak hij opgelucht. De oude rechercheur kauwde peinzend op zijn onderlip. ‘Het vreemde is,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat haar dood bij mij geen greintje mededogen heeft opgewekt. Vanaf het moment dat ik haar aan die deur zag hangen, werd ik overvallen door een onverklaarbaar, onbestemd gevoel, dat ze het heeft verdiend… dat ze het noodlot heeft getart.’ Vledder keek hem schuins aan. ‘Door haar man tot het uiterste te drijven?’ De Cock antwoordde niet. Hij staarde een poosje peinzend voor zich uit. Toen stond hij van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok. Vledder kwam hem na. ‘Waar ga je heen?’ De Cock draaide zich half om. ‘Naar Bob Verhagen.’ Vledder keek hem verrast aan. ‘Arresteren?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Condoleren… en vragen of hij de garderobe van zijn gewezen vrouw kent.’ De Cock en Vledder stapten het politiebureau uit. De Cock keek langs de gevel omhoog naar de bewolkte hemel en huiverde. ‘Het is veel te koud voor de tijd van het jaar,’ gromde hij. Vledder liep voor hem uit. ‘Nemen we de Golf?’ De Cock trok zijn neus iets op. ‘Naar de Kromme Waal?’ Vledder maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Ik moet vanmiddag wel op tijd op Westgaarde zijn. De dokter is razend als je te laat bij de sectie bent.’ De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. ‘Tegen die tijd zijn we wel terug,’ sprak hij sussend. ‘Zo lang zal ons onderhoud met de heer Verhagen niet duren.’ Vledder grijnsde. ‘En als hij zijn ex-vrouw in een vlaag van woede heeft gedood?’ De Cock keek hem van terzijde aan. ‘Hoe wil je dat bewijzen?’ ‘Misschien vinden we in zijn woning een stuk van dat elektriciteitsdraad dat om haar nek zat.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Sabrine Achterbroek werd niet in een vlaag van woede gedood. Bovendien zouden wij voor een onderzoek in de woning van die heer Verhagen een bevel tot huiszoeking moeten hebben.’ ‘En?’ De Cock maakte een afwerend gebaar. ‘Met de huidige stand van ons onderzoek is geen enkele officier van justitie tot het afgeven van zo’n bevel bereid. Die lui zijn tegenwoordig bang dat ze zich aan koud water branden.’ De oude rechercheur tastte in de steekzak van zijn regenjas naar het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen.[7 - Een koperen houdertje met uitschuifbaar een keur aan sleutelbaarden.] ‘Voor noodgevallen,’ grinnikte hij, ‘heb ik altijd nog een oplossing.’ Vledder reageerde niet. Zwijgend liepen ze via de Korte Niezel en de Stormsteeg naar de Binnen Bantammerstraat en stapten links de Kromme Waal op. Voor een statig herenhuis bleven ze staan. Naast een zware mosgroene toegangsdeur met een ijzeren klopper hing een glimmend koperen naamplaat met Bob Verhagen bv, im- en export in zwarte, diep verzonken letters. ‘Im- en export,’ sprak De Cock gniffelend. ‘Ik heb dat altijd een vage uitdrukking gevonden. Daar kan van alles achter schuilgaan: van palmpitten en kokosnoten tot exotische vrouwen en harddrugs.’ Vledder grijnsde. ‘Je bent cynisch.’ De Cock tikte een paar maal met de klopper. Het duurde nog geen halve minuut, toen werd de zware deur geopend. In de deuropening verscheen een aantrekkelijk ogende jonge vrouw in een stemmig zwarte japon. Ze keek van De Cock naar Vledder en terug. De oude rechercheur nam beleefd zjn hoedje af. ‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie, verbonden aan het bureau Warmoesstraat. Wij wilden graag een onderhoud met de heer Verhagen.’ De jonge vrouw deed glimlachend een stap opzij. ‘De heer Verhagen heeft mij gezegd dat hij u kan ontvangen.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hij verwacht ons?’ In zijn stem trilde verbazing. De jonge vrouw maakte een schouderbeweging. ‘Dat… eh, dat weet ik niet,’ antwoordde ze onzeker. ‘Hij zei: “Als er rechercheurs komen, breng ze dan naar mijn kamer.”’ ‘Wanneer zei hij dat?’ ‘Een halfuurtje geleden.’ De Cock stapte langs haar heen. Vledder volgde. De jonge vrouw deed de zware deur achter zich dicht en ging de beide rechercheurs vanuit de hal voor door een marmeren gang met wulpse engeltjes aan het plafond. Het geklik van haar hoge hakjes echode tegen de kale muren. Aan het einde van de gang opende ze links een deur en trok zich daarna bescheiden terug. Achter een immens groot bureau rees een lange magere man vanuit zijn stoel omhoog. De Cock schatte hem op begin vijftig. Hij had een lang, scherpgesneden gezicht met donkere diepliggende ogen en charmant grijs aan de slapen. Het lichtblauwe kostuum dat hij droeg slobberde om zijn lijf. Sinds de aanschaf van dat kledingstuk had de man zichtbaar aan gewicht verloren. Met grote stappen kwam hij achter zijn bureau vandaan en gebaarde naar een zitje tussen twee hoge ramen, die uitzicht boden op een verwilderde tuin. ‘Neemt u plaats,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik praat uit principe niet graag met mensen vanachter mijn bureau. Dat kweekt afstand. Mijn bureau mag geen barrière zijn.’ De Cock ging tegenover hem zitten en legde zijn hoedje naast zich op het parket. De blik van de oude rechercheur bleef op de man gericht. ‘U bent de heer Verhagen… Bob Verhagen?’ De man knikte. ‘Inderdaad.’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Wij condoleren u,’ sprak hij gedragen, ‘met het verlies van uw gewezen echtgenote… Sabrine Achterbroek.’ De oude rechercheur hield zijn hoofd iets schuin. ‘Ik neem aan dat u reeds van haar overlijden op de hoogte bent?’ Bob Verhagen knikte opnieuw. ‘Sarah vertelde het mij… Sarah Harreveld. Ze zei ook dat ik uw komst kon verwachten.’ De Cock veinsde onbegrip. ‘Hoezo?’ Bob Verhagen glimlachte. ‘Sarah is een impulsieve vrouw. Ze flapt er onmiddellijk alle gedachten uit die bij haar opkomen. Ze schijnt tegen u te hebben gezegd, dat volgens haar mening Sabrine werd vermoord en dat ik de dader was.’ ‘En?’ ‘Wat bedoelt u?’ ‘Bent u de dader?’ Het magere gezicht van Bob Verhagen kleurde. ‘Een bespottelijk idee.’ De man liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik begrijp wel hoe Sarah tot die gedachte kwam,’ sprak hij zuchtend. ‘Sabrine is… was een verschrikkelijke vrouw. Ik dacht dat ik na de scheiding van haar grillen verlost zou zijn, maar dat pakte anders uit. Ik denk dat ik na onze scheiding nog meer heb geleden dan gedurende de tijd dat mijn huwelijk met haar nog in stand was.’ ‘Hoe lang was u met haar gehuwd?’ ‘Bijna elf jaar.’ ‘U woonde met haar op de Prinsengracht?’ ‘De laatste paar jaar. Voordien woonden wij hier op de Kromme Waal. Maar dat beviel haar niet langer.’ De Cock gleed met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Elf jaar huwelijk… tijd genoeg om een vrouw goed te leren kennen.’ Bob Verhagen schudde zijn hoofd. ‘Ik heb Sabrine nooit gekend… nooit haar karakter kunnen doorgronden. Ze was een zebravrouw… zwart-wit… wisselde schaarse momenten van pure tederheid af met lange perioden van boosaardig gedrag. Dan was mijn leven met haar een hel. Ik moet u eerlijk bekennen dat ik haar dood dikwijls heb gewenst… dat ik wel eens heimelijk met de gedachte aan moord heb gespeeld.’ De Cock trok zijn gezicht strak. ‘Naar uw gevoel had u een redelijk motief om haar naar het leven te staan?’ Bob Verhagen knikte nadrukkelijk. ‘Zeker, dat motief had ik. Sabrine heeft mijn leven verwoest. Ze werd de laatste jaren steeds boosaardiger. Gelooft u mij, bij een eventuele veroordeling zou ik een reeks van verzachtende omstandigheden hebben kunnen aanvoeren.’ De Cock glimlachte. ‘Gelooft u dat Sabrine werd vermoord?’ Bob Verhagen antwoordde niet direct. Hij staarde enige ogenblikken voor zich uit. Nadenkend vouwde hij zijn handen. ‘Ik zou het mij kunnen voorstellen,’ antwoorde hij voorzichtig. ‘Niet alle mannen hebben zo’n groot incasseringsvermogen als ik.’ ‘Had Sabrine relaties met mannen?’ ‘Ik ging haar gangen niet na.’ ‘Zij de uwe wel.’ Bob Verhagen snoof verachtelijk. ‘Als een model-detective.’ De Cock onderdrukte een glimlach. ‘Hebt u Yolanda van Zelhem gekend?’ Bob Verhagen knikte. ‘Sabrine beschouwde haar als haar vriendin.’ ‘Zoals Sarah Harreveld?’ Bob Verhagen reageerde wrevelig. ‘Anders… totaal anders. Ik heb de vriendschap tussen die twee vrouwen nooit goed begrepen. Volgens mij voelde Yolanda van Zelhem zich in het gezelschap van Sabrine nooit op haar gemak… bleef in zichzelf gekeerd… gesloten. Ik heb ook nooit enig contact met die Yolanda gehad… nooit een gesprek met haar gevoerd.’ ‘En met Sarah Harreveld?’ Bob Verhagen glimlachte. ‘Sarah is een boeiende vrouw,’ sprak hij hartelijk. ‘Zoals ik al zei: impulsief, levenslustig. Een vrouw met brede interessen. Zij was de enige vrouw voor wie Sabrine enig ontzag had.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Andere vriendinnen?’ ‘Er was een Evelien Eikenroos met wie Sabrine correspondeerde. Maar die vrouw heb ik nooit ontmoet.’ ‘Vrienden?’ Bob Verhagen verschoof iets in zijn fauteuil. ‘Ik heb wel eens in stilte gehoopt dat Sabrine een man zou ontmoeten die haar kon imponeren.’ De Cock keek hem verwonderd aan. ‘U… eh, u hoopte op haar ontrouw?’ vroeg hij ongelovig. Bob Verhagen trok zijn schouders iets op. ‘Ik heb dikwijls naar de luwte van haar aandacht verlangd.’ De Cock beluisterde de intonatie, proefde de kracht van zijn woorden. De oude rechercheur bespeurde zoveel verdriet, zoveel bitterheid, dat hij in een korte gedachteflits overwoog om de man voor moord op zijn ex-vrouw te arresteren en het verhoor in de Warmoesstraat voort te zetten. Wat hem hinderde, was de openheid waarmee de man zijn gevoelens prijsgaf. Dat paste niet in het beeld dat hij van de moordenaar van Sabrine Achterbroek had. De Cock gebaarde voor zich uit. ‘Wie van uw beiden beheerde tijdens uw huwelijk de financiën?’ Bob Verhagen spreidde zijn handen. ‘Ik gaf haar maandelijks huishoudgeld. Ruim voldoende, dacht ik. Verder had Sabrine een eigen inkomen, waarmee ik mij niet bemoeide.’ De Cock wreef over zijn brede kin. ‘Yolanda van Zelhem heeft nog kort voor haar dood vijfentwintigduizend gulden aan Sabrine overgemaakt. Enig idee waar dat geld voor diende?’ Bob Verhagen keek hem verwonderd aan. ‘Vijfentwintigduizend gulden?’ De Cock knikte. ‘Het vreemde is, dat na haar dood alle bescheiden uit de woning van uw ex-vrouw zijn verdwenen. Ik kan haar administratie niet meer nagaan.’ De oude rechercheur boog zich naar de man toe. ‘Meneer Verhagen, bent u nog in het bezit van een sleutel van de Prinsengracht, de woning die u eens samen met haar deelde?’ Bob Verhagen toonde voor het eerst tijdens het onderhoud enige onrust. Zijn handen friemelden aan de zoom van zijn colbert. ‘Ik… eh, ik moet nog wel ergens een sleutel van die woning hebben.’ De Cock boog zich nog verder naar hem toe. ‘Het was voor u dus mogelijk om zonder de toegangsdeur te forceren bij haar binnen te komen.’ Bob Verhagen sloot even zijn ogen. ‘Die mogelijkheid had ik.’ De Cock knikte. ‘Toen Sabrine dood in haar woning werd aangetroffen, stond de deur van haar woning op een kier. Er waren geen sporen van braak.’ Bob Verhagen kwam met een ruk overeind. ‘Wat suggereert u?’ riep hij fel. De Cock keek onverstoord naar hem op. ‘Droeg Sabrine wel eens een roodzijden nachthemd?’ De vraag verraste Bob Verhagen zichtbaar. Zijn mond zakte half open. Wild schudde hij zijn hoofd. ‘Nooit,’ reageerde hij fel. ‘Nooit een hemd. Altijd zo’n vervloekte strakke pyjama.’ 7 Bob Verhagen bracht de rechercheurs door de marmeren gang tot aan de zware toegangsdeur van zijn woning. Hij drukte De Cock tot afscheid de hand. ‘Als ik u behulpzaam kan zijn bij uw onderzoek… ik sta volledig tot uw beschikking.’ De oude rechercheur glimlachte. ‘Misschien herinnert u zich iets… vreemde relaties van Sabrine… een afwijkend gedragspatroon… strubbelingen bij Avondzon. Alles kan helpen. We tasten nog volkomen in het duister.’ De grijze speurder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Had Sabrine een bankrekening?’ Bob Verhagen knikte. ‘Bij de IJsselsteinse Bank. Ze had die rekening al voordat ik met haar trouwde.’ Hij grinnikte hoofdschuddend. ‘Ik heb nooit een bankafschrift van haar onder ogen gekregen.’ ‘U was niet nieuwsgierig?’ Bob Verhagen grinnikte opnieuw. ‘Dat wel,’ sprak hij hoofdknikkend. ‘Maar ik kreeg gewoon de kans niet om de stand van haar financiën na te gaan. Ze hield haar afrekeningen altijd angstvallig achter slot en grendel.’ De Cock wreef zich nadenkend achter in zijn nek. ‘Sarah Harreveld sprak met mij over een vrouw die u pas had leren kennen.’ Bob Verhagen knikte. ‘Marjolein… Marjolein Ridderspoor.’ ‘Sabrine schreef haar?’ Bob Verhagen zuchtte. ‘Een lange brief, waarin ze Marjolein een verdere relatie met mij afraadde.’ ‘Waarom?’ Bob Verhagen schonk hem een matte glimlach. ‘Ik had,’ sprak hij schuchter, ‘volgens Sabrine seksueel maar weinig te bieden.’ De Cock trok zijn neus iets op. ‘Was Marjolein niet in staat om dat zelf te ervaren… te beoordelen?’ Bob Verhagen gebaarde achteloos. ‘Het is ook pure onzin. Kwaadsprekerij.’ De Cock grijnsde. ‘Nijd.’ ‘Zoiets.’ ‘Hoe wist Sabrine van uw relatie met Marjolein Ridderspoor? Hebt u haar dat verteld?’ Bob Verhagen schudde resoluut zijn hoofd. ‘Ik sprak niet meer met Sabrine. Het was Marjolein, die Sabrine van onze relatie op de hoogte bracht. Sabrine en zij waren vriendinnen.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Vriendinnen?’ Bob Verhagen knikte. ‘Sabrine had Marjolein Ridderspoor al eens als vriendin van haar aan mij voorgesteld. Jaren geleden. Na mijn echtscheiding van Sabrine ontmoette ik Marjolein puur bij toeval als secretaresse van een handelsrelatie. En uit die ontmoeting is onze verhouding gegroeid.’ De Cock knikte begrijpend, wuifde tot afscheid en liep de Kromme Waal op. Vledder volgde. De oude rechercheur knipperde tegen een laaghangende zon en wees omhoog naar de bomen aan de wallenkant. ‘Er komt al groen aan,’ jubelde hij. Vledder bromde. ‘Groen, groen,’ riep hij gebelgd. ‘Wat interesseert mij dat groen aan de bomen. We hadden die vent moeten arresteren.’ De Cock keek hem verwonderd aan. ‘Waarom?’ ‘Die vent had een duidelijk motief. Als ik met zo’n serpent getrouwd was geweest, dan…’ De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. De Cock schoof zijn onderlip naar voren. ‘Waar ik mij aan stoor,’ sprak hij traag, ‘is dat Bob Verhagen dat motief zo prominent etaleert. Vermoedelijk was Sabrine Achterbroek een kenau van een wijf. Ik geloof best dat ze hem volkomen heeft gedomineerd. Maar eens is hij toch met haar in het huwelijksbootje gestapt en hij heeft het bijna elf jaar met haar uitgehouden. Bovendien ging het initiatief tot de scheiding niet van hem uit, maar van haar.’ ‘Wat wil je daarmee zeggen?’ De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘De houding van de mensen rondom Sabrine Achterbroek is zo ambivalent,’ antwoordde hij wrevelig. ‘Yolanda van Zelhem voelde zich in haar bijzijn niet op haar gemak… toch bleef ze haar vriendin. Sarah Harreveld spreekt bepaald niet vleiend over haar, maar verbreekt de vriendschap niet.’ Vledder lachte. ‘En Marjolein Ridderspoor, een andere vriendin, begint een relatie met de ex-man van Sabrine en neemt daarover even contact met haar op om te informeren of hij het in bed wel goed doet.’ De Cock gniffelde. ‘Het is raar spul, waarmee wij in aanraking zijn gekomen.’ De oude rechercheur keek opzij. ‘Heb je het adres van die Evelien Eikenroos, met wie Sabrine correspondeerde?’ Vledder knikte. ‘Ze woont in Schagen. Dat wist hij zeker. Maar Bob Verhagen kon mij niet garanderen dat het adres nog klopte. Hij sprak uit zijn herinnering. Het was alweer jaren geleden dat hij voor Sabrine een brief aan die Evelien Eikenroos had gepost.’ De twee rechercheurs liepen een tijdje zwijgend voort. Vledder trok een grijns. ‘Geloof jij dat die Bob Verhagen de financiële positie van zijn vrouw niet kende?’ De Cock antwoordde niet. In de Warmoesstraat, voor de ingang van het politiebureau, bleven ze staan. ‘Neem jij de Golf mee naar de sectie.’ Vledder knikte. ‘En wat doe jij?’ De Cock blikte strak voor zich uit. ‘Ik ga een babbeltje maken met de FIOD.’ De Cock boog zich over de gegevens die hij, ondanks een afwijzing van de machtigste opsporingsinstantie van ons land, toch had verkregen: een lijst met bankhandelingen van de IJsselsteinse Bank ten behoeve van haar cliënte Sabrine Achterbroek. Tot voor ruim een maand, zo constateerde hij, hadden de transacties een rustig verloop. Sabrine Achterbroek bouwde stelselmatig een klein vermogen op. De bedragen aan alimentatie die Bob Verhagen aan haar overmaakte, waren keurig bijgeschreven. Ook werd van haar salaris bij Avondzon maandelijks een gedeelte op haar spaarrekening gezet. Het verloop van haar financiën gaf het beeld van een vrouw die zich geen uitspattingen veroorloofde. Het opmerkelijke was… De gedachtegang van de grijze speurder werd onderbroken door de binnenkomst van Vledder. De jonge rechercheur klapte de deur van de grote recherchekamer achter zich dicht. Met een gezicht als een donderwolk beende hij naar zijn bureau en liet zich met een vermoeid gebaar in zijn stoel zakken. ‘Het verkeer was een puinhoop,’ riep hij. ‘Alles zat muurvast.’ De Cock maakte een schouderbeweging. ‘Jammer,’ sprak hij gelaten. ‘Het is een probleem van alle steden die nog uit de middeleeuwen stammen. Amsterdam is gebouwd voor traag geboomde dekschuiten, slome sleperswagens en een enkele diligence. Aan snelle auto’s is niet gedacht.’ Vledder gebaarde heftig. ‘Een van tweeën,’ bromde hij. ‘Maak van de binnenstad van Amsterdam een openluchtmuseum of demp alle grachten voor het verkeer.’ De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘In mijn jonge jaren had Amsterdam een hoofdcommissaris van politie die Kaasjager heette. Hij lanceerde destijds hetzelfde idee.’ ‘En?’ De Cock glimlachte. ‘Het scheelde weinig of hij was door woedende Amsterdammers gelyncht.’ Vledder schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Ik heb meer dan tweeënhalf uur nodig gehad om van Westgaarde met de Golf naar de Warmoesstraat te komen.’ ‘Dat is wel erg lang.’ Vledder knikte. ‘Ik ben er wel even uit geweest.’ ‘Hoe bedoel je?’ Vledder gebaarde. ‘Kort voor de Westermarkt kreeg ik een beetje ruimte. Omdat het verderop toch vast zat, ben ik tot achter de kerk gereden. Daar vond ik nog een plekje waar ik de Golf even kwijt kon. Van daar ben ik naar de Prinsengracht gewandeld.’ De Cock grijnsde. ‘Om je benen te strekken?’ Het klonk spottend. Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik ben naar het pand gegaan waar Sabrine Achterbroek woonde.’ ‘Waarom?’ ‘Ik was gisteravond tijdens ons onderzoek ter plekke vergeten om een buurtonderzoek te doen… te vragen of men iets gehoord of gezien had.’ ‘Leverde het iets op?’ Vledder knikte. ‘De buurvrouw van de parterre was het opgevallen dat op de Prinsengracht bij de Egelantiersgracht enige dagen voor de dood van Sabrine Achterbroek een jongeman veel belangstelling had getoond voor de bovenste etages van het pand. Hij had steeds omhooggekeken.’ ‘Wat voor een jongeman?’ ‘Een jongeman met een zwarte snor.’ De Cock hield zijn hoofd iets schuin. ‘Een volle snor,’ vroeg hij voorzichtig, ‘zoals Turkse mannen die wel dragen?’ Vledder reageerde heftig. ‘Het zegt natuurlijk niets,’ riep hij geprikkeld. ‘Begin alsjeblieft geen theorieën op te bouwen rond mannen met snorren.’ De Cock maakte glimlachend een afwerend gebaar. ‘Hoe was de sectie?’ ‘Dokter Rusteloos was te laat op Westgaarde. Hij had op de A4 bij het Prins Clausplein in de file gestaan. Om zijn achterstand in te halen, werkte hij nog sneller dan gewoonlijk.’ ‘Afwijkingen?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Je had gelijk. Er waren geen sporen van een wurgende handgreep. De moordenaar moet Sabrine Achterbroek van achteren hebben aangevallen. Ze is met hetzelfde stuk elektriciteitsdraad dat om haar nek zat gewurgd. Er waren diverse luchtpijpringetjes gebroken. Als steun voor jouw constatering dat het slachtoffer eerst werd gewurgd en daarna opgehangen, wijzen, zo zei dokter Rusteloos, ook de insnoeringen aan de hals.’ De Cock trok een grimas. ‘Ervaring. Ervaring was volgens Abraham Lincoln eenvoudig de naam die wij aan de som van onze fouten geven. Ik heb mij in het verleden bij een ophanging een keer door de moordenaar lelijk om de tuin laten leiden.’ Vledder lachte. ‘Hoe kwam je daar later achter?’ ‘Enige maanden na de moord pochte de moordenaar tegenover vrienden op zijn sluwheid.’ ‘En die vrienden lichtten jou in?’ De Cock liet zijn hoofd iets zakken. ‘Het was voor mij wel een blamage om na de arrestatie van de moordenaar aan mijn toenmalige commissaris te moeten vertellen dat ik aanvankelijk een paar zaken over het hoofd had gezien.’ Vledder lachte opnieuw. Vrijuit. De bekentenis van de oude rechercheur deed hem zichtbaar goed. Hij boog zich iets naar voren. ‘Jij was vanmiddag bij de FIOD?’ ‘Ja.’ ‘En?’ ‘Zonder een gerechtelijk vooronderzoek, door een officier van justitie geëist, zijn via de FIOD geen bankgegevens te verkrijgen.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Zo’n gerechtelijk vooronderzoek zit er niet in?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Niet op basis van de gegevens waarover wij nu beschikken.’ Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Je… eh, je bent niets te weten gekomen?’ vroeg hij ongelovig. De Cock schudde zijn hoofd. ‘Officieel… officieel niet.’ De grijze speurder wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. ‘Wanneer men zich als rechercheur aan alle wettelijke regeltjes zou houden, die een onderzoek in de weg staan, loste men geen zaak meer op.’ Vledder keek hem argwanend aan. ‘Je hebt dus wel gegevens.’ De Cock zuchtte diep. ‘Maar vraag mij niet hoe ik mijn inlichtingen heb verkregen. Noem het ambtsgeheim.’ De oude rechercheur schoof de aantekeningen op zijn bureau naar zich toe. ‘Yolanda van Zelhem,’ ging hij gedragen verder, ‘was niet de enige vrouw die vijfentwintigduizend gulden op de rekening van Sabrine Achterbroek stortte.’ De mond van Vledder zakte halfopen. ‘Niet de enige?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Er waren nog drie vrouwen.’ Vledder slikte. ‘Nog drie vrouwen,’ herhaalde hij toonloos. De Cock knikte. ‘Onder wie Sarah Harreveld.’ Ze reden van de houten steiger achter het politiebureau weg. De verkeersdrukte op het Damrak duidde op het begin van de avondspits. De Cock blikte opzij. ‘Vind je het verstandig om Sarah Harreveld nu direct al met vragen te overstelpen?’ Vledder keek hem verwonderd aan. ‘De dode Yolanda van Zelhem kon ons niet meer vertellen waarom zij vijfentwintigduizend gulden aan Sabrine Achterbroek had overgemaakt.’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Je bedoelt dat een levende Sarah Harreveld ons nu wel het geheim van die vijfentwintigduizend gulden kan ontsluieren?’ Vledder knikte heftig. ‘Precies. Ze moet ons maar eens uitleggen waarom zij dat bedrag op de rekening van Sabrine heeft gestort… en waarvoor dat geld diende.’ ‘Als ze dat wil.’ Vledder liet even het stuur van de Golf los. ‘Als ze dat wil?’ herhaalde hij geraakt. De Cock knikte. ‘Als Sarah Harreveld beweert,’ antwoordde hij kalm, ‘dat zij nooit vijfentwintigduizend gulden aan Sabrine Achterbroek heeft overgemaakt, dan zullen wij met dat antwoord genoegen moeten nemen.’ Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Maar wij weten toch dat zij dat geld op de rekening van Sabrine heeft gestort?’ De Cock knikte. ‘Maar het is een wetenschap waarmee wij weinig kunnen doen. We kunnen het niet uitspelen zonder mijn anonieme informanten in gevaar te brengen. En dat is iets waarvoor ik pas.’ Vledder zuchtte diep. ‘In wat voor een bezopen rechtsstaat leven wij feitelijk… Je bezit als rechercheur een belangrijk gegeven, maar mag dat gegeven bij je onderzoek niet gebruiken.’ De Cock grijnsde. ‘Dat heet onrechtmatig verkregen bewijs en dat is een bewijs dat niet geldt.’ ‘Dwaas.’ De Cock lachte. ‘Dat riep ik twintig jaar geleden al, maar nooit heeft iemand naar mij willen luisteren.’ Ze reden een tijdje zwijgend voort. De Cock blikte om zich heen. ‘Weet je waar je moet zijn?’ Vledder knikte. ‘Sarah Harreveld woont aan de Amstel bijna recht tegenover de Magere Brug.’ De Cock drukte zich iets omhoog. ‘Hadden we vanaf de Warmoesstraat niet beter kunnen gaan lopen?’ Vledder bromde. ‘Ik begrijp nu waarom de schrijver Leslie Charteris in zijn verhalen over de Saint steeds zegt dat alle Europese rechercheurs platvoeten hebben… ze willen alles te voet doen.’ De Cock reageerde niet. In de Nieuwe Kerkstraat frommelde de jonge rechercheur de politie-Golf in een krappe parkeerplaats. Ze stapten uit en liepen over de pittoreske Magere Brug naar de andere zijde van de Amstel. Vanaf het midden van de brug toonde Amsterdam haar ultieme schoonheid. De Cock bleef er even voor staan. Vledder had geen oog voor het stedelijk schoon. Hij beende ver voor zijn oudere collega uit naar een smalle gevel en bleef aarzelend bij de toegangsdeur staan. Toen De Cock naderbij was gekomen, wees hij voor zich uit. Zijn gezicht zag bleek. ‘De deur staat open.’ De Cock grijnsde. ‘Dan kan ik het apparaatje van Handige Henkie in mijn zak houden.’ Hij liep langs de jonge rechercheur, duwde de deur verder open en besteeg de houten trap. Onder licht gekreun drukte hij zijn negentig kilo omhoog. De treden kraakten onder zijn voeten. Vledder volgde met lichte tred. Op het kleine onverlichte portaal van de tweede verdieping bleef De Cock staan en pakte zijn zaklantaarn. Het ovaal van licht gleed langs ongeschonden sponningen en bleef rusten op het slot. Voorzichtig duwde de oude rechercheur de woningdeur, die op een kier stond, verder open. Via een smalle keuken bereikte hij een schaars gemeubileerde kamer met twee ramen, die een schitterend uitzicht over de Amstel boden. Omzichtig sloop De Cock verder de kamer in. Plotseling bleef hij staan. Aan de kruk van de deur die naar de slaapkamer leidde, stak schuin omhoog een stuk elektriciteitsdraad. De verbijstering van de oude rechercheur duurde slechts enkele seconden. Toen liep hij toe. Met de binnenzijde van zijn linkerknie schoof hij de deur verder open. De hete adem van Vledder kriebelde in zijn nek. Aan de andere kant, slechts gekleed in een lang roodzijden nachthemd dat tot haar enkels reikte, hing het levenloze lichaam van Sarah Harreveld. 8 Met de dikke wijsvinger van zijn linkerhand schoof De Cock de fraaie lange kastanjebruine haren van de dode vrouw iets opzij en bezag haar opgezwollen gelaat en de halfopen mond met de iets naar buiten gegleden tong. Hij kneep een moment zijn ogen dicht. Het beeld raakte hem diep en op het beeldscherm van zijn gedachten werd ongewild de tekst boze wolf geprojecteerd. Hij onderkende de tekst als dwaas en wiste de woorden onmiddellijk uit. De oude rechercheur nam zijn vinger weg. Het lange haar gleed weer voor haar gezicht. Terwijl hij de dode in zijn blik gevangen hield, deed hij een paar passen terug. Opnieuw zocht de grijze speurder naar dissonanten, valse tonen in het requiem van een zelfmoord. Hoewel hij er vrijwel onmiddellijk van overtuigd was, dat de dood van Sarah Harreveld een replica was van de moord op Sabrine Achterbroek, ging hij alles nauwkeurig na: de lijkvlekken, de insnoeringen van de draad in de hals. Even liet hij de zachte zijde van het lange rode hemd langs de toppen van zijn vingers strelen. Daarna nam hij uit de woonkamer een stoel en bekeek de richting van de beschadigde houtvezels boven op de deur. Vledder sloeg zijn verrichtingen nauwlettend gade. ‘Hetzelfde?’ De Cock kwam van de stoel af en knikte. ‘Net als bij Sabrine Achterbroek: een gecamoufleerde moord.’ ‘Door dezelfde dader?’ De Cock trok een ernstig gezicht. ‘Het lijkt mij zinvol,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘om daar voorlopig van uit te gaan. Het is in ieder geval dezelfde modus operandi.[8 - Modus operandi: werkwijze.] Ik heb een sterk vermoeden dat de moordenaar in de overtuiging leeft, dat wij bij de moord op Sabrine Achterbroek zijn misleidingen niet hebben doorzien.’ Vledder klemde zijn lippen op elkaar. ‘Hij herhaalde zijn succesformule.’ Het klonk bitter. De Cock knikte. ‘Waarom?’ verzuchtte hij. ‘Waarom deze tweede moord op dezelfde manier?’ De oude rechercheur wierp nog eens een blik op de dode. ‘Waarom moest Sarah Harreveld sterven?’ In zijn stem trilde onbegrip. Hij wendde zich tot Vledder. ‘Waarschuw de meute.’ De grijze speurder blikte om zich heen en wees naar een telefoontoestel op een tafeltje tussen de twee ramen. ‘Niet van hier. Misschien zitten er bruikbare vingerafdrukken op het toestel. Bel maar beneden bij de buren.’ Vledder aarzelde. ‘Passen wij dezelfde methode toe als bij de moord op Sabrine Achterbroek?’ De Cock keek hem niet-begrijpend aan. ‘Hoe bedoel je?’ ‘Maken wij de dood van Sarah Harreveld niet als moord bekend? Laten we ook nu de moordenaar in de waan dat wij in zijn opzet geloven?’ De Cock maakte een weifelend gebaar. ‘Daar moet ik nog eens over nadenken,’ antwoordde hij traag. ‘Er schuilt namelijk het gevaar in, dat de dader door zijn successen overmoedig wordt. Wij weten niet of hij nog meer slachtoffers op zijn dodenlijstje heeft staan.’ Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Je spreekt steeds over hij en over de dader. Ben je er absoluut van overtuigd dat de moordenaar een man is?’ De Cock knikte. ‘Men moet over een behoorlijke lichaamskracht beschikken om een lijk aan een stuk elektriciteitsdraad van de grond omhoog te hijsen.’ De oude rechercheur wees naar het lichaam van de dode Sarah Harreveld aan de deur. ‘Zij is niet zo zwaar, maar Sabrine Achterbroek was een stevig gebouwde vrouw. Ik schatte haar zeker op vijfentachtig kilo. En om dat gewicht van de grond…’ De Cock maakte zijn zin niet af. Vledder glimlachte. ‘Tot zo’n krachtsinspanning acht je een vrouw niet in staat?’ De Cock spreidde zijn handen. ‘Je mag geen enkele mogelijkheid uitsluiten, maar het zou mij hooglijk verbazen wanneer achteraf zou blijken dat de moordenaar een vrouw was.’ Hij zweeg even en streek over zijn kin. ‘Als je de meute hebt gewaarschuwd, kijk dan eens of ook uit deze woning alle bescheiden zijn verdwenen.’ Vledder knikte. Plotseling kwam vanuit de keuken een man de woonkamer binnenstappen. De Cock keek verbaasd op en herkende een collega-rechercheur van het politiebureau aan de Lijnbaansgracht. ‘Van der Stek,’ riep hij verrast. ‘Wat… wat kom jij hier doen?’ ‘Een onderzoek instellen.’ ‘Waarnaar?’ ‘Een vrouw, die zich hier zou hebben opgehangen.’ De Cock keek zijn collega onderzoekend aan. ‘Wie zegt dat?’ ‘Mijn wachtcommandant. Hij kreeg een telefoontje van een man, die hem vertelde dat op dit adres een vrouw zelfmoord had gepleegd.’ ‘Wat voor een man?’ Rechercheur Van der Stek trok zijn schouders op. ‘Een anonymus. Voordat de wachtcommandant de man naar zijn naam en verdere bijzonderheden kon vragen, had hij opgehangen.’ Het was al donker toen ze uit de Nieuwe Kerkstraat wegreden. Het regende opnieuw. Zware regendruppels kletterden op het dak van de Golf. Vledder deed de ruitenwissers aan en gromde. ‘Hoe noemde die dichter ons land ook weer?’ De Cock glimlachte. ‘O land van mist en mest, van vuile koude regen.’ ‘Wanneer leefde die man?’ ‘De Genestet? In het midden van de vorige eeuw.’ ‘Toen was het dus ook al zo.’ De Cock liet zich iets onderuitzakken. Hij voelde weinig voor een discussie over het Hollandse klimaat. In zijn hersenen tuimelden de gedachten over elkaar heen. In tegenstelling tot Sabrine Achterbroek, had de dood van Sarah Harreveld hem wel emotioneel getroffen. Toen hij haar levenloos aan de deur zag hangen, had in zijn hart secondenlang een vreemde pijn gegloeid. Hij zocht voor die afwijkende gevoelens een verklaring, maar vond die niet. Volgens Bob Verhagen, de ex-man van Sabrine Achterbroek, was Sarah Harreveld een boeiende vrouw, impulsief, levenslustig, openhartig. Een vrouw die haar meningen nooit versluierde. Was dat, zo vroeg hij zich af, de reden van haar gewelddadige dood? De Cock dacht terug aan haar bezoek aan de grote recherchekamer van het bureau Warmoesstraat. Ze had onmiddellijk als haar overtuiging uitgesproken dat Sabrine Achterbroek was vermoord. Vrouwelijke intuïtie? Of had ze een gegronde reden om bij de dood van Sabrine Achterbroek aan moord te denken? De houding en het gedrag van Bob Verhagen intrigeerden hem. Wist hij werkelijk niets van die vreemde geldstortingen op de bankrekening van zijn ex-vrouw of deelde hij met haar een mysterieus geheim? Vledder verbrak zijn overpeinzingen. ‘Laat je het onderzoek naar de moord op Sarah Harreveld verder aan Van der Stek over?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Je kunt de moord op Sarah Harreveld niet los zien van de moord op Sabrine Achterbroek. Van der Stek zal zijn bevindingen wel op papier zetten.’ ‘Wie zou het politiebureau aan de Lijnbaansgracht hebben gebeld?’ De Cock drukte zich iets omhoog. ‘Iemand die eerder van de dood van Sarah Harreveld op de hoogte was dan wij.’ ‘De moordenaar?’ Vledder parkeerde de Golf op de steiger achter het politiebureau. Voorzichtig stapten ze uit. Het hout van de steiger was door het regenwater spiegelglad geworden. Schuifelend bereikten ze de Oudebrugsteeg en slenterden van daar naar de Warmoesstraat. Toen de beide rechercheurs de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen met een kromme vinger vanachter de balie. ‘Waar zaten jullie?’ riep hij kwaad. ‘Ik heb van alles gedaan om jullie te bereiken. Ik heb zelfs het cafeetje van Smalle Lowietje gebeld.’ De Cock schudde grijnzend zijn hoofd. ‘Daar waren we niet.’ De oude rechercheur leunde met zijn ellebogen op de balie. ‘Wat is er? Heb je problemen?’ De wachtcommandant zwaaide geagiteerd. ‘Er heeft zeker vijfmaal een man gebeld om met jou te spreken.’ ‘Wat voor een man?’ Jan Kusters raadpleegde een notitie. ‘Ene Bob Verhagen van de Kromme Waal.’ De Cock hield zijn hoofd iets schuin. ‘Heeft hij gezegd waarom hij mij wilde spreken?’ De wachtcommandant zuchtte. ‘Aanvankelijk niet… smeet hij telkens de hoorn weer op het toestel als ik hem zei dat jij er nog steeds niet was. Maar hij bleef bellen… opgewonden nerveus… kennelijk in paniek. Toen ik hem uiteindelijk vroeg waarom hij jou dan zo dringend nodig had, sprak hij over een vrouw die zelfmoord had gepleegd.’ De Cock kneep zijn lippen opeen. ‘Heeft hij de naam van die vrouw genoemd?’ vroeg hij gespannen. ‘Nee.’ ‘Heeft die Bob Verhagen gezegd waar die zelfmoord had plaatsgevonden?’ Jan Kusters knikte. ‘In een woning aan de Amstel.’ ‘En?’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Wat heb je gedaan?’ Jan Kusters maakte een hulpeloos gebaar. ‘Omdat ik jou niet te pakken kon krijgen, heb ik die man geadviseerd om het politiebureau aan de Lijnbaansgracht te bellen.’ De Cock kwam met een ruk overeind. Hij strekte zijn wijsvinger in de richting van de wachtcommandant. ‘Als die Bob Verhagen weer belt, zeg hem dat wij naar hem onderweg zijn.’ De oude rechercheur draaide zich om en liep door de hal het politiebureau uit. Vledder volgde. In een iets opgevoerde slentergang liepen ze vanuit de Warmoesstraat door de Lange Niezel. Vledder ergerde zich aan een waggelende man die zijn weg versperde en riep de sloeber een verwensing toe. De Cock keek hem hoofdschuddend aan. ‘Rustig. Die Bob Verhagen loopt niet weg.’ Vledder hield zijn pas iets in. ‘Hoe wist hij van de dood van Sarah Harreveld?’ De Cock grijnsde. ‘Dat zullen we hem moeten vragen.’ Vledder bromde. ‘Ik mag die vent niet. Hij had een duidelijk motief voor de moord op Sabrine Achterbroek, zijn ex-vrouw… Een motief, waarvan hij zich geen moment heeft gedistantieerd. Sarah Harreveld werd op exact dezelfde wijze vermoord. Mogelijk had hij ook een motief om…’ De Cock glimlachte. ‘…om Sarah Harreveld listig gecamoufleerd om zeep te helpen?’ Vledder knikte nadrukkelijk. ‘Hij voldoet ook aan het profiel dat jij van de dader hebt geschetst: groot en krachtig genoeg om een lichaam van de grond te hijsen.’ De jonge rechercheur gebaarde heftig met zijn handen. ‘Nogmaals, hoe wist Bob Verhagen van de dood van Sarah Harreveld nog voor wij haar lijk hadden ontdekt?’ De Cock verviel weer in zijn trage slenterpas. ‘Hij hield die wetenschap niet verborgen,’ antwoordde hij ontwijkend. ‘Integendeel, hij belde de politie.’ Vledder reageerde fel. ‘Een truc… Een truc om ons in zijn onschuld te doen geloven.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik ben ervan overtuigd,’ sprak hij traag, ‘dat Bob Verhagen straks met een plausibele verklaring omtrent de bron van zijn kennis komt.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Een zinnige verklaring, die wij op waarheid kunnen toetsen?’ De Cock knikte gelaten. ‘Anders had hij ons niet gebeld.’ Bob Verhagen ontving De Cock en Vledder minzaam. Met gebogen hoofd ging hij de beide rechercheurs voor door de marmeren gang met de wulpse engeltjes en liet hen in het zitje naast zijn bureau plaatsnemen. ‘U zult begrijpen,’ sprak hij handenwringend, ‘dat het bericht mij heeft geschokt. Ik beschouwde Sarah min of meer als mijn vriendin. Ook al tijdens mijn huwelijk met Sabrine had ik een goed contact met haar.’ De Cock keek naar hem op. ‘Een verhouding?’ Bob Verhagen ging tegenover de oude rechercheur zitten. ‘Zeker niet,’ sprak hij afwerend. ‘Ik ben niet zo’n man met een verhoogde potentie, die achter vrouwen aanjaagt. Ik ben Sabrine tijdens ons huwelijk nooit ontrouw geweest.’ De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Hoe bereikte u het bericht van de dood van Sarah Harreveld?’ ‘Ik zat hier aan mijn bureau nog wat na te kijken, toen er werd gebeld.’ ‘Hoe laat was dat?’ ‘Zo rond half zes.’ ‘Wie belde?’ Bob Verhagen likte aan zijn drooggeworden lippen. ‘Marjolein… Marjolein Ridderspoor. U weet… ze is de nieuwe vrouw in mijn leven. Marjolein was volkomen over haar toeren. Ik kon aan haar verhaal aanvankelijk geen touw vastknopen. Ze vertelde dat ze een afspraak had met Sarah Harreveld. Ze zou bij haar op bezoek gaan in haar woning aan de Amstel en toen…’ Bob Verhagen stokte. Het duurde enige tijd voor hij verderging. ‘Ze vond Sarah aan de deur van haar slaapkamer. Ze had zich verhangen.’ ‘Dat… eh, dat zei Marjolein.’ Bob Verhagen knikte. ‘De eerste keer.’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Marjolein heeft mij twee keer gebeld. Eerst heel kort uit de woning van Sarah. Daarna is ze nog verstijfd van schrik de straat op gerend. Toen ze weer wat bij haar positieven kwam, is ze ergens een café binnengelopen. Daar heeft ze een paar Martini’s gedronken.’ ‘Om tot rust te komen.’ Bob Verhagen schonk hem een matte glimlach. ‘Marjolein drinkt graag Martini’s. Ze was ook uiterst rustig toen ze mij vanuit dat café belde en opnieuw haar verhaal deed. Uitgebreider.’ ‘Heeft ze u verteld wat de reden was van haar bezoek aan Sarah Harreveld?’ Bob Verhagen schudde zijn hoofd. ‘Ik heb haar dat ook niet gevraagd.’ ‘Interesseerde u dat niet?’ Bob Verhagen maakte een schouderbeweging. ‘Die vraag is niet bij mij opgekomen. Die vrouwen kenden elkaar al geruime tijd.’ De Cock liet het onderwerp rusten. ‘Wat hebt u Marjolein geadviseerd?’ Bob Verhagen ademde diep. ‘Ik was verbijsterd door het bericht. Ik zei Marjolein dat ze de politie moest bellen.’ ‘En?’ ‘Dat wilde ze niet.’ De Cock veinsde verbazing. ‘Waarom niet?’ ‘Geen idee,’ riep Verhagen hulpeloos. ‘Toen ik haar aanraadde om de politie in kennis te stellen, verbrak Marjolein de verbinding.’ ‘Hebt u daarna nog contact met haar gehad?’ Bob Verhagen schudde zijn hoofd. ‘Ik heb vanavond al een paar maal geprobeerd haar thuis te bereiken, maar er wordt niet opgenomen.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Wanneer hebt u de politie gebeld?’ ‘Na dat tweede telefoontje van Marjolein vanuit het café.’ ‘Waarom zocht u verbinding met mij aan het bureau Warmoesstraat?’ Bob Verhagen liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik heb onmiddellijk aan de dood van Sabrine gedacht. Daarom heb ik geprobeerd om u te bereiken.’ De Cock keek hem schuins onderzoekend aan. ‘Wat was daarvan de reden?’ vroeg hij scherp. ‘Ik bedoel, waarom dacht u bij het horen van het bericht dat Sarah Harreveld zich had verhangen, onmiddellijk aan de dood van uw ex-vrouw Sabrine?’ Bob Verhagen vouwde zijn handen. ‘Marjolein had mij verteld dat Sarah Harreveld, hangend aan die deur, wat vreemd was gekleed. Volgens haar bespottelijk… in een lang roodzijden nachthemd.’ 9 Na een korte afscheidsgroet deed Bob Verhagen de zware mosgroene deur achter hen dicht. De grendels klikten. De Cock en Vledder slenterden de Kromme Waal af. Het drukke stadsgewoel ging aan de rustige gracht voorbij. Het was er stil. Aan de wallenkant, in het flauwgele licht van een straatlantaarn, scharrelde tussen de bomen een enkele rat. Langs een reeks Chinese restaurants in de Binnen Bantammerstraat, staken ze de brede kant van de Geldersekade over en sjokten over de brug naar de Stormsteeg. Het regende opnieuw, zachter, niet zo fel als in de vooravond. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn hoedje iets naar voren. De oude rechercheur keek zo nu en dan omhoog naar een dichtbewolkte hemel. Onderwijl floot hij uiterst vals het wijsje van O, kom er eens kijken… wat er in mijn schoentje zit. Of de goedheiligman nu in het land was of niet, als De Cock floot, floot hij altijd dezelfde sinterklaasdeun. Het onzekere, het element van verrassing, dat het simpele liedje bezong, trok hem aan. Als rechercheur, belast met een onderzoek naar moord, zo was zijn ervaring, tastte men altijd in het ongewisse. Wist men nooit wat er in je schoentje zat. Vledder zwaaide om zich heen. ‘Het regent alweer,’ bromde hij. ‘De stad krijgt gewoon geen tijd om op te drogen.’ De Cock schonk hem een milde glimlach, maar reageerde verder niet. Het miezerige weer tastte zijn humeur niet aan. Regen behoorde, volgens hem, bij Amsterdam als de fog bij Londen. Vledder blikte opzij. ‘Bob Verhagen was dus de anonymus die het bureau Lijnbaansgracht inlichtte.’ De Cock grinnikte. ‘Op aanraden van onze eigen wachtcommandant.’ ‘Had hij dat beter niet kunnen doen?’ vroeg Vledder bezorgd. ‘Collega Van der Stek was niet zo blij met onze aanwezigheid in de woning van Sarah Harreveld.’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Jan Kusters had gelijk. De Amstel valt binnen het ressort van het bureau Lijnbaansgracht.’ ‘Vind je de verklaring die Bob Verhagen ons gaf plausibel?’ ‘Ik had niets anders verwacht.’ ‘Waarom?’ ‘Bob Verhagen lijkt mij te intelligent om controleerbare fouten te maken.’ ‘Ik ben het niet met je eens,’ reageerde Vledder scherp. ‘Ik vind Bob Verhagen nog steeds een uiterst belangrijke verdachte. Maar op basis van jouw uitspraak zou je hem als dader moeten uitsluiten.’ ‘Hoezo?’ ‘De moorden op Sabrine Achterbroek en Sarah Harreveld werden als zelfmoorden gepresenteerd. En dat was wel een controleerbare fout. Wij kunnen aantonen dat het in beide gevallen geen zelfmoord was.’ De Cock likte een regendruppel van zijn bovenlip. ‘Ik ga er voorlopig van uit, dat de moordenaar die fouten nog niet heeft doorzien. Misschien is het een verkeerde tactiek om hem voor de tweede maal te doen geloven dat zijn camouflage is geslaagd, maar ik zie voorlopig geen andere mogelijkheid.’ Vledder keek hem peilend aan. ‘Bob Verhagen blijft ook voor jou verdachte?’ De Cock ontweek de vraag. ‘Marjolein Ridderspoor zal zijn verhaal moeten bevestigen.’ ‘Je bedoelt het verhaal dat zij de zogenaamde zelfmoord van Sarah Harreveld heeft ontdekt en Bob Verhagen telefonisch van die ontdekking op de hoogte bracht?’ ‘Precies.’ ‘Zal zij dat doen?’ De Cock knikte. ‘Vast.’ Vledder bleef plotseling staan. ‘Maar het behoeft niet waar te zijn,’ riep hij opgewonden. ‘Bob Verhagen kan Sarah Harreveld hebben vermoord en later met Marjolein Ridderspoor hebben afgesproken dat zij de ontdekking van de zelfmoord op zich zou nemen.’ Ook De Cock hield zijn pas in. De oude rechercheur dacht even na en plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Dat veronderstelt,’ sprak hij, ‘een samenwerkingsverband tussen Bob Verhagen en Marjolein Ridderspoor. Een uiterst riskant samenwerkingsverband, met moord als inzet.’ ‘Kan dat niet?’ ‘Dan zou er ook sprake moeten zijn van een gezamenlijke interesse.’ Vledder grinnikte vreugdeloos ‘Die twee hebben een verhouding.’ ‘Sinds kort.’ Vledder reageerde verrast. ‘Wat maakt dat uit?’ De Cock voelde een waarschuwende tinteling in zijn kuiten. Hij deed een paar passen achteruit en leunde in de Korte Niezel met zijn rug tegen een gevel. Vledder liep op hem toe. ‘Wat maakt dat uit?’ herhaalde hij feller. De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn nat gezicht. ‘Ik weet nog echt niet,’ sprak hij vermoeid, ‘wat het motief is voor de moorden op Sabrine Achterbroek en Sarah Harreveld. Ik kan er nog geen lijn in ontdekken.’ De grijze speurder kromde zijn beide handen en klopte met de toppen van zijn vingers op zijn borst. ‘Maar hier vanbinnen heb ik het gevoel, dat die geheimzinnige stortingen van vijfentwintigduizend gulden op de rekening van de vermoorde Sabrine Achterbroek iets met dat motief te maken hebben. Er… hoe dan ook… een wezenlijk bestanddeel van uitmaken.’ Hij strekte zijn wijsvinger naar Vledder uit. ‘De eerste storting die wij ontdekten, was de storting van de zieke Yolanda van Zelhem. Een storting die al enige tijd geleden plaatsvond. Het is de vraag of er toen al sprake was van een verhouding tussen Marjolein Ridderspoor en Bob Verhagen.’ ‘Dat is te onderzoeken.’ De Cock knikte. ‘Daarna,’ ging hij verder, ‘ontdekten we dat ook Sarah Harreveld vijfentwintigduizend gulden op de rekening van Sabrine Achterbroek had gestort.’ Vledder snoof. ‘En verder?’ ‘Wat bedoel je?’ Vledder spreidde zijn beide armen. ‘Wat valt er verder nog te doen?’ In zijn stem trilde een spoor van wanhoop. ‘Van de mensen die ons over die geheimzinnige stortingen zouden hebben kunnen inlichten, stierven er twee een gewelddadige dood en de derde ontviel ons door een verschrikkelijke ziekte.’ De jonge rechercheur keek naar De Cock op. ‘We kunnen de zaak wel sluiten… Geen getuigen meer.’ De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Toch wel.’ Vledder keek hem onderzoekend aan. ‘Ken jij er nog een?’ De oude rechercheur knikte. ‘Marjolein Ridderspoor.’ Vledder keek hem ongelovig aan. ‘Marjolein Ridderspoor,’ herhaalde hij verrast. De grijze speurder zweeg even voor het effect. ‘Ook Marjolein Ridderspoor stortte vijfentwintigduizend gulden op de rekening van Sabrine Achterbroek.’ Toen De Cock en Vledder de hal van het politiebureau Warmoesstraat binnenstapten, keek Jan Kusters van zijn dienstboek op. ‘Hebben jullie met die Verhagen gesproken?’ De Cock knikte. ‘Hij heeft op jouw advies inderdaad bureau Lijnbaansgracht gebeld. Anoniem, omdat hij zo nerveus was.’ De wachtcommandant trok een beteuterd gezicht. ‘Achteraf realiseer ik mij dat ik dat zelf ook had kunnen doen… misschien wel had moeten doen. Maar het was hier op dat moment een gekkenhuis.’ Jan Kusters pakte een notitie van zijn bureau. ‘Er zijn hier vanavond ook twee rechercheurs uit Lelystad geweest. Ze vroegen naar jou.’ ‘Wat wilden ze van me?’ De wachtcommandant reikte hem de notitie aan. ‘Ze zijn belast met het onderzoek naar de moord op Hendrik Spaargaren, alias Blaffer Henkie. Vanavond waren ze voor inlichtingen op bezoek geweest bij de moeder van Hendrik Spaargaren.’ Jan Kusters schudde zijn hoofd. ‘Het werd niets. Ma Spaargaren wilde onder geen beding met hen praten. Stuur De Cock maar, had ze gezegd, van de Warmoesstraat.’ De oude rechercheur bekeek de notitie. ‘Is dit haar adres?’ ‘Ja.’ ‘Ik ga wel eens bij haar langs.’ De wachtcommandant stak zijn wijsvinger omhoog. ‘Boven zit de journalist Pieter van Vlietland op je te wachten.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik ben niet van bureau Voorlichting. Laat hem Klaas Wilting maar bellen.’ Jan Kusters knikte. ‘Dat heb ik hem ook gezegd, maar hij wilde toch met jou praten.’ ‘Hoe lang zit hij daar al?’ De wachtcommandant keek op zijn horloge. ‘Zeker een halfuur.’ De Cock grijnsde. ‘Ik dacht dat topjournalisten altijd ongeduldig waren.’ Hij draaide zich om, liep van de balie weg en besteeg de stenen trappen naar de tweede etage. Vledder volgde. Op de bank voor de deur naar de grote recherchekamer zat een stevig gebouwde jongeman. Toen hij de oude rechercheur in het oog kreeg, stond hij van de bank op en liep op hem toe. ‘Rechercheur De Cock… met ceeooceekaa?’ De grijze speurder knikte. De jongeman glimlachte innemend. ‘Ik ben Pieter van Vlietland. We hebben elkaar, geloof ik, nooit eerder ontmoet?’ De grijze speurder schudde langzaam zijn hoofd. Onderwijl bekeek hij de jongeman aandachtig. De Cock schatte hem op voor in de dertig. Hij had kort donkerblond haar en lichtgrijze ogen in een hoekig gelaat met een iets geprononceerde kin. De camelkleurige mantel die hij droeg, omhulde een atletisch figuur. ‘Hebt u even tijd voor mij?’ De Cock knikte en ging de jongeman voor naar de grote recherchekamer. Daar liet hij hem op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ vroeg hij formeel. Pieter van Vlietland bracht opnieuw een brede glimlach. ‘U geniet als speurder een grote reputatie.’ ‘Dank u.’ ‘U staat ook te boek als een bijzonder eigengereid man, die er niet voor schroomt om wettelijke bevoegdheden te overschrijden.’ De Cock liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken. ‘Gaat u van mij een biografie maken?’ vroeg hij met lichte spot. Pieter van Vlietland schudde zijn hoofd. De innemende trek verdween van zijn gezicht. ‘Waarom verzwijgt u voor uw superieuren de moord op twee vrouwen?’ De Cock kneep zijn ogen halfdicht. ‘Welke vrouwen?’ vroeg hij overbodig. ‘Sabrine Achterbroek en Sarah Harreveld.’ De Cock boog zich iets naar hem toe. ‘Wie zegt u, dat die twee vrouwen zijn vermoord?’ Pieter van Vlietland grijnsde. ‘Volgens mijn informatie werden beide vrouwen aangetroffen hangend aan een stuk elektriciteitsdraad, waardoor het leek alsof zij zelfmoord hadden gepleegd. Maar het was moord.’ De Cock trok zijn wenkbrauwen samen. ‘Van wie hebt u die informatie?’ Pieter van Vlietland grinnikte. ‘Het werd mij in de binnenstad ergens in een bar in het oor getoeterd.’ ‘Welke bar?’ ‘Dat weet ik niet meer. Door mijn werk als journalist kom ik in vele bars.’ ‘Wie toeterde?’ Pieter van Vlietland maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Ik heb het gezicht van de man niet gezien. Het was nogal donker in die bar.’ De Cock knikte berustend. ‘Kortom… u wilt mij uw zegsman niet noemen.’ Pieter van Vlietland spreidde zijn beide handen. ‘Het is van mij geen onwil,’ sprak hij kalm. ‘U moet mij geloven; ik ken mijn informant niet. Ik kom u alleen vragen of zijn informatie juist is.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het is een loos gerucht,’ sprak hij pertinent. ‘De informatie die hij u heeft verstrekt, is niet juist.’ Pieter van Vlietland keek hem ongelovig aan. ‘De beide vrouwen werden niet vermoord?’ Ten teken dat hij het onderhoud als beëindigd beschouwde, kwam De Cock overeind. Zijn gezicht stond strak als een stalen masker. ‘Ze pleegden zelfmoord.’ Toen De Cock de volgende morgen de grote recherchekamer binnenstapte, zat Vledder achter zijn elektronische schrijfmachine. De jonge rechercheur zag er vermoeid uit. De Cock ging achter zijn bureau zitten en keek hem onderzoekend aan. ‘Slecht geslapen?’ Vledder knikte. ‘Ik kon de slaap niet vatten. De moorden op die beide vrouwen bleven door mijn hoofd spoken. Ik heb vannacht ook een paar dingen overdacht.’ De Cock glimlachte. ‘Laat eens horen?’ Vledder ademde diep. ‘De moordenaar heeft angst dat er bij de vrouwen papieren of bescheiden achter blijven. Ook in de woning van Sarah Harreveld heb ik geen velletje papier kunnen vinden.’ ‘Dat betekent?’ Vledder stak zijn wijsvingers omhoog. ‘Simpel, de vermoorde vrouwen bezaten bescheiden… brieven, documenten… die mogelijk in de richting van de dader wezen… in ieder geval belastend voor hem waren.’ De Cock knikte hem bemoedigend toe. ‘Heel goed.’ Vledder gebaarde voor zich uit. ‘Ook Marjolein Ridderspoor heeft vijfentwintigduizend gulden op de rekening van Sabrine Achterbroek gestort. Ik overdacht, dat ook zij mogelijk bescheiden in haar bezit heeft, die voor de moordenaar belastend zijn. Zij kan ons ook vertellen waarvoor die vijfentwintigduizend gulden dienden.’ De Cock lachte. ‘Het was voor jou weliswaar een slapeloze, maar wel een vruchtbare nacht. Ik ben het volkomen met je eens. We zullen Marjolein Ridderspoor zo snel mogelijk moeten benaderen.’ Vledder knikte. ‘Daar ben ik vanmorgen al mee bezig geweest.’ ‘En?’ Het gezicht van Vledder betrok. ‘Het lijkt alsof ze is gevlucht. Ze is sinds gisteravond spoorloos. Ik heb ook Bob Verhagen gebeld. Hij maakt zich grote zorgen. Hij heeft sinds dat tweede telefoontje van haar van alles geprobeerd om haar te pakken te krijgen. Ze is vanmorgen ook niet op haar kantoor verschenen.’ ‘Alarmerend.’ Vledder knikte. ‘Wat mij ook erg dwars zit… Hoe komt die ellendige journalist aan zijn informatie? De enige mogelijkheid die ik zie, is dat Van der Stek zijn mond voorbij heeft gepraat.’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Van der Stek is een goed collega.’ Vledder klapte een paar maal met zijn vuist op zijn bureau. ‘Iemand moet toch hebben gekletst. Buiten ons beiden wist alleen Van der Stek dat de verhanging van Sarah Harreveld een camouflage was voor moord.’ De Cock zuchtte. ‘Als Van der Stek aan de Lijnbaansgracht de juiste toedracht in het dagelijks rapport heeft vermeld, dan kan een lek gauw ontstaan. Dat dagelijks rapport is vrijwel een open boek.’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Van der Stek is toch niet zo stom om…’ De jonge rechercheur stokte. Op het bureau van De Cock rinkelde de telefoon. Vledder nam de hoorn op en luisterde. Na enkele seconden legde hij de hoorn op het toestel terug. De Cock keek hem vragend aan. ‘Wie was dat?’ Vledder duimde over zijn schouder. ‘De commissaris. Je moet onmiddellijk bij hem komen.’ 10 Commissaris Buitendam, de lange statige chef van het bekende politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand. ‘Kom binnen, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd, ‘en ga zitten.’ De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. ‘Als het u hetzelfde is… ik blijf liever staan.’ De commissaris verschoof iets op zijn stoel. ‘Zo je wilt.’ Hij kuchte. ‘Ik… eh, ik neem aan dat je vanmorgen het ochtendblad hebt gelezen.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik heb nog geen krant gezien.’ Over de vale wangen van de commissaris zwiepte een zenuwtrek. ‘Ik wel.’ Hij trok de lade van zijn bureau open en hield een krant omhoog. ‘Ervaren rechercheur door moordenaar misleid.’ De Cock las de kop hardop. Buitendam liet de krant zakken. ‘Weet jij wie die ervaren rechercheur is?’ De Cock knikte met een grijns op zijn gezicht. ‘Ik.’ Commissaris Buitendam snoof. ‘Jij hebt twee moorden over het hoofd gezien?’ brieste hij. ‘Jij hebt je als een leerling door een moordenaar om de tuin laten leiden?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘De kop van dat artikel deugt niet.’ Buitendam keek hem ongelovig aan. ‘Deugt niet?’ De Cock schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Ik neem aan dat er verder in dat artikel staat, dat ik twee moorden, die als zelfmoord werden gepresenteerd, niet als moord heb onderkend?’ ‘Inderdaad.’ De Cock zuchtte. ‘Dat heb ik wel.’ Commissaris Buitendam leunde op zijn bureau voorover. ‘Jij wist dat die twee vrouwen in werkelijkheid waren vermoord?’ De Cock knikte. ‘Ik wilde de moordenaar in de waan laten dat ik zijn camouflage niet had doorzien.’ Buitendam slikte. ‘Waarom weet ik daar niets van?’ De Cock kauwde even op zijn onderlip. ‘Mijn probleem is,’ sprak hij traag, ‘dat ik als hoogste chef een commissaris heb die weinig van het recherchevak begrijpt.’ Commissaris Buitendam kwam van zijn stoel overeind. Er lagen blosjes op zijn vale wangen en zijn neusvleugels trilden. Met een gebaar van ingehouden woede strekte hij zijn rechterarm naar de deur. ‘Eruit!’ De Cock ging. Vledder leunde geamuseerd in zijn stoel achterover. ‘Was het weer zover?’ De Cock ging achter zijn bureau zitten. ‘Buitendam had braaf de pest in.’ ‘Wat was er nu weer?’ De Cock plooide zijn breed gezicht in een smartelijke trek. ‘We zullen straks een krant moeten kopen.’ ‘Waarom?’ ‘Daarin staat een uitgebreid artikel over ons onderzoek naar de dood van Sabrine Achterbroek en Sarah Harreveld. Pieter van Vlietland koos voor zijn artikel als kop: Ervaren rechercheur door moordenaar misleid.’ Het gezicht van Vledder betrok. ‘Wat een smeerlap,’ riep hij verontwaardigd. De Cock gebaarde nonchalant voor zich uit. ‘Het is zijn vak.’ ‘Om zijn lezers valselijk voor te lichten?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Om een sensationeel en prettig leesbaar artikel te brengen. Daar wordt hij voor betaald.’ ‘Hoe reageerde Buitendam op dat artikel?’ De Cock zuchtte. ‘Ik zei al: hij had braaf de pest in. Hij vroeg of het waar was dat ik mij had laten misleiden. Toen ik hem zei dat het artikel niet deugde en dat ik de moord op de beide vrouwen wel degelijk had doorzien, werd hij kwaad, omdat ik hem daarover niet had ingelicht.’ Vledder glimlachte. ‘Hij had gelijk. Jij houdt die man overal buiten. Als ik commissaris was, dan plaatste ik jou over naar een ander bureau.’ De Cock frunnikte gniffelend aan zijn neus. ‘Dat had hij al vijfentwintig jaar geleden moeten doen. Dat had hem veel ergernis bespaard.’ Vledder lachte. ‘Ik denk dat Buitendam jou… ondanks alles… aan de Warmoesstraat wil houden.’ De Cock negeerde de opmerking. ‘Ik had niet verwacht,’ sprak hij peinzend, ‘dat Pieter van Vlietland een dergelijk artikel zou publiceren.’ Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Pieter van Vlietland hecht blijkbaar meer waarde aan de gegevens van zijn informant, dan aan jouw bewering dat beide vrouwen zelfmoord pleegden.’ De Cock knikte. ‘Ik zou toch graag willen weten hoe hij aan zijn gegevens komt. De man of vrouw die hem inlichtte, was goed geïnformeerd.’ ‘Kunnen we die journalist niet dwingen om ons zijn zegsman of zegsvrouw te noemen?’ De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘Dat is niet eenvoudig… Een lastige en vaak langdurige procedure, waar rechters aan te pas komen. Journalisten willen zich graag op het verschoningsrecht[9 - De bevoegdheid zich te onttrekken aan de verplichting tot het afleggen van een verklaring.] beroepen.’ ‘Dat hebben ze toch niet?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Maar er worden door hen steeds opnieuw pogingen ondernomen om dat verschoningsrecht te verwerven. Zo nu en dan steekt dat probleem de kop op. Journalisten vinden het belangrijk dat de bronnen van hun wetenschap geheim blijven.’ Vledder grinnikte. ‘Wie controleert hen dan wanneer zij aan duimzuigerij doen?’ De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘Dat is het. Voor ons is het vervelende dat ook moordenaars kranten lezen.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Verwacht je dat hij van tactiek zal veranderen?’ De Cock staarde voor zich uit. ‘Als onze moordenaar nog meer slachtoffers op het oog heeft, dan bestaat de mogelijkheid dat zijn volgende moord een andere uitvoering krijgt.’ ‘Met een camouflage die wij niet doorzien?’ De Cock antwoordde niet. Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok. Vledder kwam hem na. ‘Wat ga je doen?’ De Cock draaide zich half om. ‘Nu Marjolein Ridderspoor voorlopig nog zoek is, lijkt het mij het beste om eerst even onze collega’s uit Lelystad behulpzaam te zijn.’ Vledder knikte begrijpend. ‘Praten met de moeder van Hendrik Spaargaren, alias Blaffer Henkie.’ De Cock wurmde zich in zijn regenjas. ‘Ik ben benieuwd wat Dikke Hennie mij wel… en onze collega’s uit Lelystad niet wil vertellen.’ Ze reden met hun Golf van de steiger weg. Het was droog en minder guur. Op het brede trottoir van het Damrak paradeerden vrouwen in fleurige toiletjes. Het deed bijna zomers aan. Door een haag van witte stapelwolken prikte af en toe een vriendelijk zonnetje. De Cock plukte een notitie uit het borstzakje van zijn colbert en bekeek het adres. ‘Tussenmeer 1275, weet jij waar dat is?’ Vledder knikte. ‘In Amsterdam-Osdorp.’ ‘Daar woont Dikke Hennie nu.’ Vledder keek De Cock van terzijde aan. ‘Waarom wil ze alleen met jou praten?’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Prostituees zijn in de regel nogal wantrouwend tegenover de politie. Dat wantrouwen heeft ze niet ten opzichte van mij. Toen Hennie nog bij Zwarte Loes achter het raam zat, heeft ze een paar maal mijn hulp ingeroepen.’ ‘Inzake?’ ‘Haar zoon. In zijn puberteit gaf Henkie Spaargaren nog wel eens problemen.’ Vledder grinnikte. ‘Jouw pedagogische inbreng,’ spotte hij, ‘heeft weinig opgeleverd.’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Ik ben zijn vader niet.’ Via de Stadhouderskade, de Overtoom en de lange brede Cornelis Lelylaan bereikten ze Amsterdam-Osdorp. De oude rechercheur blikte verwonderd om zich heen. ‘Hier heeft Amsterdam geen gezicht meer,’ mompelde hij ontstemd. ‘Dergelijke stadsdelen vind je overal in ons land.’ Vledder reageerde niet. Zonder veel moeite vond hij een ruime parkeerplaats voor de Golf. De rechercheurs stapten uit. Tussenmeer 1275 bleek een woongedeelte op de zevende verdieping van een riant flatgebouw. Vanuit een imposante hal met een schitterend aquarium gingen ze met de lift omhoog. Voor de toegangsdeur van flat 1275 bleef De Cock staan en bezag het kijkglaasje in het midden. Daarna nam hij zijn hoed af en drukte hij op de bel. Het duurde enkele seconden. Toen werd na het verschuiven van grendels de deur geopend en verscheen in de deuropening een mollige vrouw van voor in de vijftig. In haar loshangende ochtendjas liep ze onmiddellijk op De Cock toe, legde haar hoofd op zijn linkerschouder en huilde. ‘Ze hebben mijn Henkie omgebracht. Ze hebben mijn Henkie omgebracht. Ze hebben mijn Henkie…’ Ze herhaalde het zonder ophouden. De Cock liet haar even begaan. Toen drukte hij haar zachtjes van zich af. ‘Ik wil eens met je praten,’ sprak hij vriendelijk. Dikke Hennie draaide zich om en liep voor de rechercheurs uit naar haar woonkamer. Ze gebaarde om zich heen naar nieuwe witgelakte meubeltjes. ‘Allemaal van Henkie,’ jammerde ze. ‘Hij was een schat. Door hem kan ik hier fijn wonen… hoef ik niet meer op de Wallen achter het raam te zitten.’ Ze greep in een gebaar van wanhoop met beide handen naar haar hoofd. ‘Een of andere vieze smeerlap heeft hem omgebracht… mijn brave jongen… een jongen die geen vlieg kwaad kon doen.’ De Cock liet zich in een witlederen fauteuil zakken en legde zijn hoedje naast zich op het tapijt. Geduldig wachtte hij tot haar jammerklachten stokten. ‘Ze zijn gisteren uit Lelystad bij je geweest?’ opende hij voorzichtig. Dikke Hennie ging tegenover hem zitten en knikte. ‘Ik heb het niet zo erg op de prinsemarij staan. Dat weet je. Ik had geen zin om met hen te praten. Het waren nog van die broekies.’ De Cock glimlachte. ‘Je praat liever met een ouwe vent, zoals ik.’ Dikke Hennie grijnsde breed. ‘Dat smoel van jou ken ik.’ De Cock boog zich iets naar voren. ‘Het heeft mij verbaasd. Volgens mijn inlichtingen hield Henkie zich de laatste jaren bezig met het uitvoeren van moorden op bestelling.’ Dikke Hennie maakte een afwerend gebaar. ‘Ach,’ verzuchtte ze, ‘dat moorden stelde niets voor. Henkie heeft nog nooit iemand om zeep geholpen. Henkie maakte alleen dankbaar gebruik van de misdadigheid van anderen.’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Dat snap ik niet,’ loog hij. Dikke Hennie verschoof iets in haar fauteuil. ‘Henkie liet overal rondbazuinen dat zijn blaffer voor eenieder te huur was. Daar kwamen allerlei mensen op af. Aan dat soort mensen had Henkie gruwelijk de pest. Dat waren in zijn ogen hufters, moordenaars, criminelen… Mensen met een slecht karakter, die… om zelf buiten schot te blijven… een ander het vuile werk voor hen lieten opknappen.’ Dikke Hennie schudde haar hoofd. ‘Henkie voerde zo’n opdracht tot moord nooit uit. Hij liet hen betalen… zoveel hij maar los kon peuteren.’ ‘Hoe?’ ‘Door te dreigen dat hij aan vriendjes van de pers zou vertellen van wie hij een opdracht had gekregen… compleet met de naam van het beoogde slachtoffer.’ ‘Chantage.’ ‘Zo mag jij het noemen.’ De Cock verborg een glimlach achter zijn hand. ‘Sprak Henkie wel eens met jou over zaken waarmee hij bezig was?’ ‘Soms.’ ‘Herinner jij je zo’n zaak?’ Dikke Hennie knikte. ‘Vrij recent… van dat wijf.’ ‘Wat voor een wijf?’ ‘Henkie had van een vrouw de opdracht gekregen om een bepaalde vent neer te leggen. Zoals ik al zei, dat deed Henkie niet. Hij ging met zijn bekende smoes naar die vrouw en zei tegen haar dat ze moest dokken.’ ‘En?’ Dikke Hennie trok een grijns. ‘Ze vertikte het. Het was de eerste keer dat Henkie zoiets meemaakte. Volgens hem was het een serpent van een wijf. Er viel niet mee te praten.’ De Cock kneep zijn ogen halfdicht. ‘Weet je nog meer van die vrouw, behalve dat het een serpent van een wijf was?’ Dikke Hennie schudde haar hoofd. ‘Ik heb haar nooit gezien of gesproken. Henkie zei alleen dat hij met liefde een stuk snoer om haar nek zou leggen.’ ‘Om haar te wurgen?’ ‘Zoiets.’ ‘Je hebt haar naam nooit horen noemen?’ ‘Henkie noemde nooit namen.’ ‘Je weet ook niet waar ze woont?’ ‘Geen idee.’ De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip. ‘Heeft die vrouw aan Henkie verteld waarom hij die vent voor haar moest neerleggen?’ ‘Hij was lastig.’ ‘Meer niet?’ Dikke Hennie schonk hem een meelijwekkend lachje. ‘Mensen die Henkie een opdracht gaven om iemand te vermoorden, zeiden nooit waarom. En Henkie vroeg daar ook niet naar.’ De Cock knikte begrijpend. ‘En het slachtoffer?’ ‘Je bedoelt die vent die Henkie moest ombrengen?’ ‘Ja.’ Dikke Hennie maakte een schouderbeweging. ‘Hij had alleen een beschrijving van die vent gekregen. Dat wijf zou Henkie bellen wanneer die vent bij haar op bezoek was. Wanneer die vent dan haar woning verliet, zou Henkie hem volgen en hem neerknallen als de gelegenheid gunstig was.’ De Cock strekte zijn handen voor zich uit. ‘Toen dat wijf… dat serpent van een wijf… niet wilde dokken, wat heeft Henkie toen gedaan?’ Dikke Hennie schonk hem een moede glimlach. ‘Hij is voor haar huis gaan posten.’ De Cock veinsde onbegrip. ‘Posten?’ Dikke Hennie knikte. ‘Hij heeft net zo lang voor haar huis staan posten tot uit de deur van haar woning een man kwam die voldeed aan de beschrijving die zij Henkie had gegeven.’ De Cock streek met de rug van zijn hand langs zijn drooggeworden lippen. ‘De man dus, die hij moest ombrengen.’ ‘Precies.’ De Cock boog zich nog verder naar haar toe. ‘En toen?’ Dikke Hennie verzonk even in gepeins. ‘Hij heeft die man op straat aangesproken en hem uitgelegd dat hij van iemand de opdracht had gekregen om hem te vermoorden.’ ‘Wat?’ Dikke Hennie keek hem verwijtend aan. ‘Praat ik Russisch?’ De Cock sloot een moment zijn ogen en schudde geruststellend zijn hoofd. ‘Ik moest even denken aan een nogal wrang Amerikaans grapje,’ sprak hij sober. ‘Don’t panic; here is your killer… raak niet in paniek, hier is je moordenaar.’ Hij zweeg even. ‘Hoe… eh, hoe reageerde die vent?’ Dikke Hennie trok haar schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik weet alleen dat Henkie hem een voorstel deed.’ ‘Wat voor een voorstel.’ ‘Hij vroeg aan die vent hoeveel het hem waard was om te weten van wie hij die opdracht had gekregen.’ De mond van De Cock zakte van verbazing half open. ‘Ging die vent daarop in?’ Dikke Hennie zuchtte. ‘Ook dat weet ik niet. Ik weet alleen dat mijn Henkie een paar dagen later een afspraak met diezelfde vent heeft gemaakt en dat ik Henkie daarna niet meer levend heb teruggezien.’ De Cock kneep zijn lippen op elkaar. ‘Jij denkt dat die vent Henkie heeft vermoord?’ Dikke Hennie knikte traag. ‘Dat vermoed ik. Al begrijp ik het niet. Henkie was altijd erg voorzichtig. Hij doorzag de bedoelingen van mensen heel gauw. Die vent moet hem hebben verrast. Er zaten vier kogels in zijn rug.’ ‘Laf.’ Dikke Hennie liet haar hoofd zakken. Er kwamen weer tranen in haar ogen. Ze gleden over haar bolle wangen en drupten op haar schoot. De Cock kwam overeind. ‘Weet je nog hoe de beschrijving was, die dat wijf van die man had gegeven?’ Dikke Hennie keek met een betraand gezicht naar hem op. ‘Een man… een sterke man… met zwart krullend haar en een snor. Zo’n volle snor, zoals Turkse mannen die wel dragen.’ 11 Vanuit het fraaie flatgebouw sjokten ze naar de geparkeerde Golf. Vledder opende het portier en schoof achter het stuur. De Cock nam naast hem plaats en klikte zijn autogordel vast. Vledder legde zijn beide handen op zijn knieën en leunde behaaglijk achterover. De Cock keek hem verwonderd aan. ‘Gaan we hier kamperen?’ Vledder ademde diep. ‘Ik moet even bijkomen.’ ‘Waarvan?’ Vledder wees in de richting van het flatgebouw. ‘Dat verhaal van Dikke Hennie. Het is nauwelijks te geloven. Wat een vent.’ ‘Je bedoelt Henkie Spaargaren?’ Vledder knikte. ‘Het verbaast mij niets dat hij een paar kogels is tegengekomen. Het was pure uitlokking. Blaffer Henkie vroeg erom.’ De Cock wees naar het contactslot. ‘Zou je niet eens starten?’ Vledder zwaaide afwerend. ‘Wacht even. Voor ik hier wegrijd wil ik alles even op een rijtje zetten.’ De jonge rechercheur tikte met de middelvinger van zijn rechterhand tegen zijn voorhoofd. ‘Hier vanboven is alles nog een beetje chaotisch.’ Hij zweeg een paar seconden. ‘Blaffer Henkie,’ memoreerde hij, ‘in zijn hoedanigheid van huurmoordenaar… wordt benaderd door een vrouw.’ De Cock grinnikte. ‘Een serpent van een wijf.’ Vledder negeerde de opmerking. ‘De vrouw verlangt van Blaffer Henkie, dat hij een man om zeep helpt.’ ‘Een man met zwart krullend haar en een snor.’ Vledder reageerde geprikkeld. ‘Laat mij nu even denken.’ De jonge rechercheur strekte zijn handen voor zich uit. ‘Blaffer Henkie voert, zoals bij hem gebruikelijk, zijn opdracht tot moord niet uit. Integendeel, hij chanteert de vrouw die hem de opdracht gaf.’ De Cock knikte instemmend. ‘Tot verwondering van Blaffer Henkie laat de vrouw… ik herhaal, een serpent van een wijf… zich niet chanteren. En wat doet dan Blaffer Henkie?’ Vledder lachte. ‘Hij zoekt contact met de man die hij had moeten vermoorden en vraagt aan die man hoeveel het hem waard is als hij, Blaffer Henkie, hem de naam van zijn opdrachtgever noemt.’ De jonge rechercheur lachte opnieuw. ‘Dat noem ik lef.’ De Cock knikte. ‘Lef, die hij met de dood moest bekopen.’ Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Jij gaat er ook van uit dat de man met de snor Henkie heeft omgelegd?’ De Cock knikte. ‘Blaffer Henkie is het laatst in gezelschap van zo’n man gezien,’ antwoordde hij gelaten. ‘De recherche in Lelystad probeert al een paar dagen zijn identiteit te achterhalen.’ ‘Motief?’ De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘De man had tegen Henkie kunnen zeggen dat het hem niet interesseerde wie zijn dood zocht… Dat die wetenschap hem geen stuiver waard was.’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Maar dat is niet aannemelijk. Ik denk dat de man met de snor wel degelijk op het aanbod van Henkie is ingegaan en dat Henkie hem de naam van zijn opdrachtgeefster ook werkelijk heeft genoemd.’ Vledder trok zijn gezicht strak. ‘Tegen een beloning van vier kogels in zijn rug.’ Het klonk cynisch. ‘Henkie Spaargaren,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘was al jong een geboren gokker… een grenzeloze opportunist. Hij beschouwde het leven als een amusant spelletje… met om zich heen mensen als marionetten.’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Hij vergat dat er ook mensen zijn die niet met zich laten spelen.’ De jonge rechercheur startte de motor van de Golf en reed van de parkeerplaats weg. ‘We kunnen onze collega’s uit Lelystad niet veel wijzer maken,’ sprak hij somber. ‘De man met de snor blijft, ondanks het verhaal van Dikke Hennie, een duister figuur.’ De Cock scheen hem niet te horen. De oude rechercheur zakte onderuit en schoof de rand van zijn hoedje tot op de rug van zijn neus. ‘De opdrachtgeefster,’ mompelde hij zachtjes. ‘Een serpent van een wijf… een serpent van een wijf… Sabrine Achterbroek?’ De Cock wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok. Hij nam niet de moeite om het op te rapen en liep door. Met zijn regenjas nog aan ging hij achter zijn bureau zitten en gebaarde naar Vledder. ‘Hoe laat is vanmiddag de sectie op het lijk van Sarah Harreveld?’ De jonge rechercheur keek op zijn horloge. ‘Over anderhalf uur.’ ‘Bel dan voor je weg gaat nog even met Bob Verhagen en vraag hem of hij al iets van Marjolein Ridderspoor heeft gehoord. Hij is toch de eerste met wie zij contact zal opnemen.’ ‘Dat neem ik aan.’ De Cock trok een zorgelijk gezicht. ‘Het zint mij niet dat ze is verdwenen,’ sprak hij somber. ‘Marjolein Ridderspoor is wellicht de enige die ons nog op het juiste spoor kan zetten. Ze zal ons moeten vertellen waarom zij net als Yolanda van Zelhem en Sarah Harreveld vijfentwintigduizend gulden op de rekening van Sabrine Achterbroek stortte… waarvoor dat vele geld diende. En als die theorie uit jouw slapeloze nacht juist is, bezit ook zij documenten of bescheiden, die belastend zijn voor de moordenaar.’ Vledder grijnsde. ‘Zullen we een inkijkje maken?’ De Cock keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wat is een inkijkje?’ Vledder glimlachte fijntjes. ‘Zo noemt men dat tegenwoordig, wanneer de recherche om bewijzen te verzamelen ongevraagd en zonder de vereiste papieren ergens binnendringt. Dan spreekt men van een inkijkje.’ De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Hoe dacht je dat bij Marjolein Ridderspoor te doen?’ Vledder trok een grimas. ‘Jij hebt toch dat apparaatje van Handige Henkie?’ De Cock reageerde verrast. ‘Wanneer ik dat in het verleden gebruikte, had je een rugzak vol bezwaren.’ Vledder maakte een schouderbeweging. ‘Misschien is… in een langzaam proces… ook bij mij de normvervaging binnengeslopen. Criminelen kunnen zich van alles veroorloven en wij…’ De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. De deur van de grote recherchekamer ging langzaam open en in de deuropening verscheen Peter van der Horst. In zijn groene trenchcoat liep hij aarzelend op De Cock toe. Aan zijn rechterhand bungelde een diplomatenkoffertje. ‘Hebt u even tijd?’ vroeg hij schuchter. De oude rechercheur knikte en gebaarde uitnodigend naar de stoel naast zijn bureau. Peter van der Horst nam plaats, zette het koffertje tussen zijn benen en knoopte zijn trenchcoat los. ‘Ik wilde u vragen of u al precies weet wat er met Sabrine Achterbroek is gebeurd. Ik dacht dat ze zich had opgehangen, maar vanmorgen stond in de krant dat ze werd vermoord.’ De Cock knikte. ‘Ze werd vermoord.’ Peter van der Horst keek hem verbaasd aan. ‘Ik heb haar toch zien hangen?’ De Cock deed zijn ogen even dicht. Het leek hem niet verstandig om uitleg te geven. ‘Ze werd vermoord,’ herhaalde hij kalm. ‘En Sarah Harreveld?’ ‘Wat is er met Sarah Harreveld?’ ‘In de krant stond dat ook zij werd vermoord.’ De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Heb jij Sarah Harreveld gekend?’ Peter van der Horst knikte. ‘Ze kwam vaak bij tante Yolanda op bezoek.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Sarah Harreveld zei mij een dag voor haar dood, dat ze geen Peter van der Horst kende.’ ‘Zei ze dat?’ ‘Absoluut.’ ‘Hebt u gezegd dat ik een neef van Yolanda van Zelhem was?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik heb alleen de naam Peter van der Horst genoemd.’ De jongeman zuchtte. ‘Ik begrijp het,’ sprak hij opgelucht. ‘Tante Yolanda stelde mij altijd voor als Peter van Zelhem. Zij gebruikte de naam Van der Horst nooit. Sarah Harreveld zal die naam, in verband met mij, nooit hebben horen noemen.’ De Cock keek hem vragend aan. ‘Waarom was dat? Ik bedoel, waarom gebruikte tante de naam Van der Horst niet?’ De jongeman trok zijn schouders op. ‘Het was een eigenaardigheid van tante. Ik vermoed dat ze niet zo erg op mijn vader… de man van haar zuster… was gesteld en daarom zijn naam verzweeg.’ De Cock knikte. ‘Wanneer Sarah Harreveld bij uw tante op bezoek was, waar spraken ze dan over?’ Peter van der Horst glimlachte. ‘In mijn bijzijn over onbenullige dingen. Ik was dat geklets gauw zat en liet die twee alleen.’ De jongeman tilde het koffertje op zijn knieën. ‘Ik ben de woning van tante aan het uitmesten.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Mensen, mensen, wat heeft dat mens in haar leven een hoop rommel verzameld. Ik was eerst van plan om er gewoon een opkoper bij te halen, maar ik bedacht dat ik haar toch wel iets was verschuldigd. Ze is altijd goed voor mij geweest. Ik ben haar inboedel gaan inventariseren.’ Peter van der Horst knipte zijn koffertje open. ‘In een oude hoedendoos vond ik een stapel krantenknipsels… verzameld over een hele reeks van jaren. Ik vond het zo vreemd, dat ik besloot om ze naar u te brengen.’ ‘Waarom vreemd?’ Peter van der Horst nam een berg krantenknipsels uit zijn diplomatenkoffer en legde die op een hoek van het bureau van De Cock. ‘Tante Yolanda was een preutse vrouw. In al die jaren dat ik bij haar in huis was, heb ik nooit een glimp van haar borsten of billen gezien. Ze droeg altijd lange rokken en hooggesloten blouses. Volgens mij heeft ze nooit een relatie met een man gehad. Over hartstocht en seks heb ik haar nooit horen praten.’ De Cock grinnikte. ‘Wat probeer je mij duidelijk te maken?’ Peter van der Horst wees voor zich uit naar de krantenknipsels op het bureau. ‘Rechtbankverslagen… alleen rechtbankverslagen over… over ver-krach-tin-gen.’ Met zijn handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken, slenterde De Cock in zijn eentje over de Achterburgwal. Hij liet het bijwonen van gerechtelijke secties graag aan collega Vledder over. Hij had in zijn lange loopbaan bij de recherche genoeg lijken opengesneden zien worden en wist al jaren hoe gecompliceerd een mens er vanbinnen uitzag. Het was stil op de Wallen. Bij de meeste hoerenpandjes waren de gordijnen van de peeskamertjes gesloten. De lichten van het redlight-district waren nog niet ontstoken. De oude rechercheur lichtte beleefd zijn hoedje voor een bedaagde prostituée, die met een tas vol boodschappen aan haar arm op pumps met te hoge hakken aan hem voorbij strompelde. Vanaf de Achterburgwal sjokte hij de smalle Monnikenstraat in. Halverwege bleef hij midden op het wegdek staan en keek omhoog. Hij wist van vroeger dat moeder De Waard altijd voor het raam zat en met haar twee spionnetjes de gehele straat spiegelend kon overzien. Er zat niemand. De Cock liep naar de deur van het pand. Met behulp van het apparaatje van Handige Henkie opende hij in luttele seconden het slot en hees zijn negentig kilo langs de trap omhoog. Op het portaal van de tweede etage bleef hij staan. Toen zijn ademhaling weer op peil was, legde hij zijn oor tegen de deur te luister. Hij hoorde een monotoon stemgeluid. Langzaam drukte hij de kruk naar beneden en duwde de deur open. In een oude fauteuil met een versleten bekleding hing diep onderuitgezakt een jongeman. Zijn voeten staken onder een tafeltje met een televisietoestel, waarop een kwebbelende heer poogde uit te leggen waar het in de politiek in feite om ging. Toen de jongeman De Cock in het oog kreeg, sprong hij verschrikt op. ‘Moet u mij hebben?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Niet zoals jij bedoelt.’ De oude rechercheur blikte om zich heen. ‘Ik mis je moeder.’ Jopie de Waard liet zijn hoofd zakken. ‘Die is vorig jaar gestorven.’ ‘God hebbe haar ziel.’ Jopie de Waard keek naar hem op. ‘Mag u zeggen.’ De Cock beluisterde de toon. ‘Jouw moeder was een gelovige vrouw, die haar handicap moedig heeft gedragen.’ Jopie de Waard grijnsde. ‘U vergeet dat ze mij vanuit haar stoel dirigeerde. Zo lief was ze niet.’ Hij boog zich naar het televisietoestel en liet de kwebbelende heer van het scherm verdwijnen. ‘Ik neem niet aan dat u bent gekomen om over het zielenheil van mijn moeder te kletsen.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik wil eens met je praten over je neef… wijlen je neef Henkie Spaargaren.’ Jopie de Waard trok zijn schouders op. ‘Wat valt er nog over te praten,’ reageerde hij achteloos. ‘Ze hebben hem gemold.’ ‘Ik heb gehoord dat jij naar de politie in Lelystad bent geweest om hem te identificeren.’ Jopie de Waard knikte. ‘Er zaten vier kogels in zijn rug.’ ‘Waarom jij?’ ‘Wat bedoelt u?’ ‘Waarom lieten ze jou komen om hem te identificeren?’ Jopie de Waard gebaarde voor zich uit. ‘In Henkie zijn portefeuille zat een kladje met mijn naam en telefoonnummer.’ ‘Jij onderhield nog contact met Henkie?’ Jopie de Waard knikte. ‘Dat moet u toch weten. We waren als kind al vaste gabbertjes.’ De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Weet je hoe Henkie de laatste jaren aan de kost kwam?’ Jopie de Waard lachte. ‘Hij verhuurde zijn blaffer.’ ‘En daar hielp je hem bij?’ Jopie de Waard keek hem geschrokken aan. ‘Ik?’ De jongeman schudde resoluut zijn hoofd. ‘Ik niet. Mij te link. Ik heb Henkie dikwijls gewaarschuwd. Schei ermee uit… vandaag of morgen loop je tegen een paar kogels op.’ De Cock trok zijn gezicht strak. ‘Dat is gebeurd.’ ‘Precies.’ De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Heb je de recherche in Lelystad alles verteld wat je wist?’ Jopie de Waard schudde zijn hoofd. ‘Waarom zou ik?’ De Cock boog zich iets naar hem toe. ‘Wil… eh, wil jij mij behulpzaam zijn om zijn moordenaar te vinden?’ Jopie de Waard antwoordde niet direct. Er verscheen een argwanende blik in zijn ogen. ‘Wat… eh, wat moet ik daarvoor doen?’ De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit. ‘Die argwaan uit je ziel laten zakken,’ sprak hij grommend. ‘Ik wil zelf geen sores.’ De Cock zuchtte diep. ‘Besprak Henkie,’ vervolgde hij vriendelijk, ‘met jou wel eens zaken die hij onder handen had?’ Jopie de Waard knikte traag. ‘Ik deed ook wel eens karweitjes voor hem.’ ‘Zoals?’ ‘Mensen schaduwen. Posten.’ De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip. ‘Nog niet zo lang geleden had Henkie Spaargaren een opdracht om een man neer te leggen… een man met zwart krullend haar en een snor.’ Jopie de Waard kneep zijn lippen opeen. ‘Dat is vermoedelijk ook de vent die hem die vier kogels in zijn rug joeg.’ ‘Van wie kwam die opdracht?’ ‘Van een wijf.’ ‘Wat voor een wijf.’ Jopie de Waard snoof. ‘Een serpent van een wijf. Ze wilde niet dokken. Ik heb uren voor haar deur gelegen om te kijken of die vent met die snor bij haar op visite kwam.’ ‘In opdracht van Henkie?’ ‘Ja.’ ‘Weet je nog het adres.’ Jopie de Waard grijnsde. ‘Ik kan de deur van haar huis voor je uittekenen: Prinsengracht 110, op de hoek van de Egelantiersgracht.’ 12 Vledder keek hem met grote ogen aan. ‘Prinsengracht 110… Dat is… eh, dat is het huis van Sabrine Achterbroek.’ De Cock knikte. ‘Daar stond Jopie de Waard in opdracht van Blaffer Henkie te posten.’ Vledder slikte zijn verbazing weg. ‘Dan was dus Sabrine Achterbroek dat serpent van een wijf uit de verklaring van Dikke Hennie… De vrouw, die Blaffer Henkie de opdracht had gegeven om de man met de snor te vermoorden.’ ‘Precies.’ Vledder gebaarde voor zich uit. ‘Hoe kwam jij ertoe om Jopie de Waard uit de Monnikenstraat te benaderen?’ De Cock glimlachte. ‘Dikke Hennie vertelde ons dat haar Henkie voor het huis van dat serpent van een wijf had staan posten om te zien of een man met een snor haar woning verliet. Ik weet uit ervaring dat posten een vervelende klus is. Zonder op tijd te worden afgelost houdt men dat niet lang vol. Ik gokte dat Blaffer Henkie de hulp had ingeroepen van zijn neef Jopie de Waard. Vroeger trokken die twee vaak samen op.’ Vledder lachte. ‘Het was een prima gok,’ riep hij bewonderend. De Cock knikte. ‘Het bleek dat Jopie de Waard wel vaker karweitjes voor zijn neef opknapte.’ Vledder glunderde. ‘Deze nieuwe ontwikkeling,’ sprak hij opgewonden, ‘biedt perspectieven.’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Het is een klein stapje vooruit,’ sprak hij voorzichtig. ‘Maar we zijn er nog lang niet. Twee vragen komen dringend naar voren. Wie is de man met zwart krullend haar en een Turkse snor? En waarom wilde Sabrine Achterbroek dat hij geforceerd uit onze samenleving verdween?’ Vledder stak de vingers van zijn rechterhand omhoog. ‘Er is een geheimzinnige man met een snor,’ stelde hij, ‘die kort voor haar overlijden in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis onaangekondigd Yolanda van Zelhem heeft bezocht. ‘Er is een geheimzinnige man met een snor, die voor het laatst in het gezelschap van de vermoorde Blaffer Henkie is gezien. ‘En er is nu een geheimzinnige man met een snor, die Sabrine Achterbroek graag van de aardbodem zag verdwijnen.’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Vermoedelijk,’ verzuchtte hij, ‘is het steeds dezelfde man. Wat mij intrigeert is, dat er blijkbaar een relatie bestond tussen hem en Sabrine Achterbroek.’ ‘Hoe bedoel je?’ De Cock zwaaide met zijn armen. ‘Blaffer Henkie kreeg van Sabrine Achterbroek het signalement van de man die hij moest neerknallen. Een duidelijk signalement van een man met zwart krullend haar en een snor. Blaffer Henkie zou zijn opdracht tot moord uitvoeren wanneer de man van dat signalement haar woning verliet. Zij moet die man dus goed hebben gekend… de overtuiging hebben gehad, dat hij haar min of meer regelmatig zou bezoeken.’ Vledder reageerde verschrikt. ‘Haar ex-man… Bob Verhagen?’ De Cock keek hem misprijzend aan. ‘Heeft die zwart krullend haar en een snor?’ ‘Dat kan een vermomming zijn.’ De Cock grijnsde. ‘Een vermomming voor de vrouw met wie hij jaren getrouwd is geweest?’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Dat lijkt mij niet waarschijnlijk. Mijn vrouw zou mij zelfs herkennen na een mislukte facelift.’ Vledder grinnikte. ‘Daar heb jij geen plastische chirurg voor nodig.’ De Cock negeerde het grapje. ‘Bovendien,’ ging hij onverstoord verder, ‘waarom zou Sabrine haar ex-man willen laten vermoorden?’ Vledder trok zijn schouders iets op. ‘Sabrine maakte het haar ex-man knap lastig. Denk maar eens aan het verhaal van Sarah Harreveld. Sabrine was boosaardig. Ze gunde Bob Verhagen geen leven aan de zijde van een andere vrouw.’ De Cock grinnikte. ‘En de beste manier om dat te bereiken is…’ Vledder onderbrak hem geëmotioneerd. ‘…hem te laten sterven. Je hebt gelijk. Dat is het. Toen Bob Verhagen… als de man met de snor… later van Blaffer Henkie verneemt, dat zijn ex-vrouw hem wil laten vermoorden, besluit hij wraak te nemen.’ ‘En vermoordt Sabrine?’ ‘Precies.’ De Cock boog zich iets naar voren. ‘En waarom moest Sarah Harreveld dan sterven?’ ‘Ze was getuige.’ De Cock kneep rimpels in zijn voorhoofd. ‘Van de moord op Sabrine?’ Vledder zuchtte omstandig. ‘Wellicht niet van de moord zelf. Maar ben je de verklaring van Sarah Harreveld vergeten?’ vroeg hij beschuldigend. ‘De verklaring die zij kort voor haar dood aan ons aflegde? Tegen haar had Bob Verhagen gezegd: “Ik bezweer het je… een dezer dagen maak ik haar koud.” En die kreet kwam, zo was haar stellige overtuiging, uit het diepst van zijn hart.’ Ze reden met hun Golf van de steiger achter het politiebureau weg. Nog voor het Centraal Station zaten ze op het Damrak vast in een file. Vledder bromde. ‘Avondspits. We hadden beter nog een paar uur op de Kit kunnen blijven.’ De Cock negeerde de opmerking. ‘Heb je het adres van Marjolein Ridderspoor?’ Vledder knikte. ‘Middenweg 532, tegenover het Ajax-stadion, op de eerste etage.’ ‘Dat is Betondorp.’ Vledder knikte. ‘Wil je toch een inkijkje nemen?’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Het verdwijnen van Marjolein Ridderspoor baart mij zorgen. Ik vind het vreemd dat ze nog steeds geen contact met Bob Verhagen heeft opgenomen.’ De oude rechercheur blikte opzij. ‘Wat heeft hij gedaan om haar op te sporen?’ Vledder maakte een weifelend gebaar. ‘Hij heeft haar vanmorgen en vanmiddag een paar maal thuis gebeld. De telefoon werd niet opgenomen. Haar directeur is radeloos. Ook op haar kantoor is zij nog steeds niet verschenen.’ De Cock staarde nadenkend voor zich uit. ‘Is… eh, is Bob Verhagen niet naar haar woning gegaan om te kijken?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Dat heb ik hem speciaal gevraagd.’ ‘En?’ ‘Bob Verhagen zei: “Als ze er niet is, wat heb ik daar dan te zoeken?”’ De Cock knikte. ‘Heeft hij verder nog iets ondernomen?’ Vledder antwoordde niet direct. Het verkeer eiste dat hij een paar meter optrok. Toen de file weer muurvast zat, sprak hij. ‘Bob Verhagen heeft een reeks gezamenlijke vrienden en kennissen benaderd… familieleden van haar, die hij kende.’ De jonge rechercheur schudde zuchtend zijn hoofd. ‘Na die twee telefoontjes gisteravond, waarin Marjolein Ridderspoor de dood van Sarah Harreveld meldde, heeft niemand meer taal of teken van haar vernomen.’ De Cock verzonk weer in gepeins. ‘Heb je die krantenknipsels van Peter van der Horst nog doorgenomen?’ Vledder knikte. ‘Rechtbankverslagen… alleen rechtbankverslagen van verkrachtingen.’ ‘Geen zaken van incest?’ ‘Nee.’ ‘Is er sprake van een bepaalde periode?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Er waren er zelfs bij van meer dan twintig jaar geleden.’ ‘Bijzonderheden?’ ‘Heb ik niet kunnen ontdekken.’ ‘Namen van betrokkenen?’ ‘Je bedoelt van mensen die wij in deze zaak hebben leren kennen?’ ‘Ja.’ Vledder schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Daar heb ik uiteraard op gelet. Er is geen lijn in te ontdekken… geen herkenbaar patroon. Verkrachtingen van jonge meisjes, vrouwen… wisselende daders… wisselende omstandigheden. Ik begrijp niet waarom de preutse Yolanda van Zelhem die stapel krantenknipsels heeft bewaard.’ De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Een… eh, een onbewust verlangen om ook eens verkracht te worden?’ Vledder grijnsde. ‘Stelling van psycholoog De Cock?’ De oude rechercheur stak zijn armen in een gebaar van wanhoop omhoog. ‘Ik zit al zo lang in dit vak… Vrouwen zullen voor mij eeuwig een mysterie blijven. Ik heb hun zielenroerselen nooit kunnen volgen.’ Vledder glimlachte. ‘Misschien heb je nooit goed je best gedaan?’ De jonge rechercheur wachtte de reactie van De Cock niet af. Hij wurmde de Golf tussen twee auto’s door naar de Prins Hendrikkade. Er kwam wat ruimte in het verkeer. Bij de ingang tot de IJtunnel reed hij rechtsaf naar de Valkenburgerstraat en gleed van daar door het tunneltje onder het Mr. Visserplein. De Cock keek hem van terzijde aan. ‘Ga je wel goed? We moeten naar de Middenweg.’ Vledder knikte gelaten. ‘Dat weet ik. Ik ga via Duivendrecht.’ De Cock bromde. ‘Je kunt ook via Tietjerksteradeel.’ Vledder zweeg en bepaalde zijn aandacht bij het verkeer. ‘Als je geen inkijkje in de woning van Marjolein Ridderspoor wilt,’ sprak hij na een poosje, ‘wat moeten we dan in Betondorp doen?’ De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ik heb vroeger nooit geschroomd,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘om het apparaatje van mijn oude vriend Handige Henkie te gebruiken. Het was makkelijk om ergens binnen te komen.’ De grijze speurder zuchtte. ‘Als het verkeerd ging, kon men als rechercheur bij de rechters nog rekenen op enige clementie… Vooral als het ging om een sluitende bewijsvoering te leveren. Dat is veranderd. Zelfs al zouden wij in de woning van Marjolein Ridderspoor iets vinden dat direct naar de moordenaar leidt, dan werd het als onrechtmatig verkregen bewijs niet geaccepteerd.’ Vledder reageerde fel. ‘Oké, oké,’ riep hij opgewonden. ‘Wat wil je daar dan doen? De architectuur bewonderen?’ De Cock gebaarde rustig voor zich uit. ‘Parkeer de Golf in Betondorp op de Zaaiersweg,’ sprak hij kalm, ‘aan de zijkant van de Oosterbegraafplaats… een meter of tien van de Middenweg. De buurt vergrijst. Er wonen daar veel bejaarden… vriendelijke oudjes, die nog belangstelling voor hun omgeving hebben.’ Vledder keek hem ongeduldig aan. ‘En?’ ‘We gaan samen een klein buurtonderzoekje doen.’ ‘Een buurtonderzoek?’ De Cock knikte. ‘Vragen wanneer Marjolein Ridderspoor voor het laatst is gezien? Welke mensen bij haar op bezoek kwamen? En of daar een man bij was met zwart krullend haar en een snor?’ De twee rechercheurs slenterden vanaf de Ploegstraat via het Onderlangs naar de Middenweg. Het was al over achten en de verkeersdrukte was weggeëbd. Vledder wreef met een pijnlijk gezicht over zijn buik. ‘Ik kan geen koffie meer zien,’ verzuchtte hij. ‘Het komt mijn neusgaten uit.’ De Cock glimlachte. ‘Vriendelijke mensen in Betondorp. Gastvrij. Dat is altijd al zo geweest. Ik startte mijn loopbaan bij de Amsterdamse politie aan het bureau Linnaeusstraat. Ik heb hier als jonge diender vaak ’s nachts in mijn eentje gesurveilleerd. Overdag hadden ze hier een paar veldwachters.’ ‘Veldwachters?’ De Cock knikte. ‘Zo noemden wij hen. Het waren oude Amsterdamse dienders, die hier in Betondorp woonden en een beetje toezicht hielden.’ ‘Jij kent de buurt?’ De Cock staarde voor zich uit. Een milde glimlach speelde rond zijn lippen. ‘Johan Cruijff, onze voetbalheld, is hier groot geworden. De broers Karel van het Reve en Gerard Reve groeiden hier op. Jan Mens schreef hier zijn schitterende verhalen… Plukte de namen voor zijn romanfiguren van de grafzerken op de Oosterbegraafplaats.’ Hij glimlachte opnieuw. ‘Simon Vinkenoog vrijde hier op het Onderlangs met zijn eerste vriendinnetje.’ Vledder trok zijn notitieboek uit de binnenzak van zijn colbert. ‘Ons buurtonderzoek,’ gromde hij, ‘en de sloot koffie die wij te verwerken hebben gekregen, hebben toch iets opgeleverd. Als ik de signalementen goed bekijk, dan is het vrijwel zeker dat Sabrine Achterbroek en Sarah Harreveld regelmatig bij Marjolein Ridderspoor op bezoek kwamen. Er is zelfs een vaag signalement dat lijkt op Yolanda van Zelhem.’ De Cock knikte. ‘Wij hebben haar bij leven niet gekend,’ sprak hij somber. ‘Jammer. Ze had ons een lang en moeizaam onderzoek kunnen besparen.’ De Cock grijnsde. ‘Ik ben blij dat je het eindelijk begint in te zien.’ Vledder wuifde afwerend. ‘Ze stierf een natuurlijke dood.’ De Cock liet het onderwerp rusten. ‘Ik vind het vreemd, dat blijkbaar niemand ooit een glimp van Bob Verhagen heeft opgevangen en er is maar één getuige, die meent wel eens een man met een snor in de omgeving van haar woning te hebben gezien.’ Vledder blikte opzij. ‘Zullen we bij haar aanbellen?’ ‘Bij Marjolein Ridderspoor?’ Vledder knikte. ‘Misschien vermijdt zij na haar ontdekking van het lijk van Sarah Harreveld het contact met Bob Verhagen en is ze gewoon thuis.’ ‘Je hebt gelijk. Laten we ’t proberen.’ Plotseling bleven de beide rechercheurs staan. Voor hen uit op het trottoir rende een lange magere man met wapperende haren in de richting van de Zaaiersweg. Zijn lichtblauwe kostuum slobberde om zijn lijf. Vledder hijgde. ‘Bob Verhagen.’ De Cock knikte. ‘En hij kwam uit de woning van Marjolein Ridderspoor.’ Vledder stopte zijn notitieboek terug in de binnenzak van zijn colbert en startte een sprint. De Cock riep hem terug. De jonge rechercheur draaide zich om en keek hem verwilderd aan. ‘Bob Verhagen.’ De Cock knikte. ‘Ik heb hem gezien,’ reageerde hij laconiek. Vledder zwaaide geagiteerd. ‘Waarom rent hij weg?’ schreeuwde hij geëmotioneerd. ‘Het lijkt wel een vlucht.’ De Cock negeerde de opmerking. De oude rechercheur trok zijn gezicht strak en versnelde zijn pas. Op de Middenweg bij nummer 532 bleef hij staan. De buitendeur stond wijdopen. Bob Verhagen had zich niet de tijd gegund om die dicht te slaan. De Cock liep door de open deur en hees zijn negentig kilo langs de trap omhoog. De oude rechercheur ademde zwaar. Een angstig voorgevoel kneep aan het ritme van zijn hart. Vledder volgde. De woningdeur van Marjolein Ridderspoor op de eerste etage stond wijdopen. De Cock hijgde wat na en liet zijn scherpe blik langs het slot en de sponningen dwalen. Er waren geen sporen van braak. Voorzichtig stapte hij naar binnen. Via een smalle keuken bereikte hij een overdadig gemeubileerde kamer met twee ramen, die uitzicht boden op de ingang van het Ajax-stadion. Omzichtig de vele meubels ontwijkend, sloop De Cock verder de kamer in. Plotseling bleef hij staan, verbijsterd. Aan de kruk van de deur die naar de slaapkamer leidde, stak schuin omhoog een stuk elektriciteitsdraad. De verbijstering van de oude rechercheur duurde slechts enkele seconden. Met de binnenzijde van zijn knie schoof hij de slaapkamerdeur verder open. De hete adem van Vledder kriebelde in zijn nek. Aan de andere kant van de deur, slechts gekleed in een lang roodzijden nachthemd dat tot haar enkels reikte, hing het levenloze lichaam van Marjolein Ridderspoor. 13 De Cock had moeie voeten. Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het kwam als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op de hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht liepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven die helse duiveltjes acte de présence. Vledder keek hem bezorgd aan. ‘Zijn ze er weer… de duiveltjes?’ De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markant gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip. ‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘De pijn is nog wel te verdragen, maar de wetenschap dat wij na drie moorden en dagen van intensief speuren met ons onderzoek in feite nog geen stap verder zijn gekomen, bezorgt mij een angstig voorgevoel.’ Vledder keek hem met een blik vol ongeloof aan. ‘Ben je bang dat we er niet uitkomen… dat de moordenaar ons ontglipt?’ ‘Dat kan toch gebeuren. Hoeveel moorden blijven niet onopgelost?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Niet bij ons,’ reageerde hij fel. De Cock negeerde de opmerking. ‘Ik sprak van drie moorden,’ zei hij loom, ‘maar het zijn er vier.’ ‘Je bedoelt Blaffer Henkie?’ De Cock knikte. ‘Als ik het goed inschat, dan kan zijn dood ook op het conto worden geschreven van de man die Sabrine Achterbroek, Sarah Harreveld en nu Marjolein Ridderspoor ombracht.’ De oude rechercheur trok de pijpen van zijn pantalon iets terug en wreef over zijn kuiten. Het verzachtte de pijn. Ineens veranderde de uitdrukking op zijn gezicht. Een glimlach dartelde om zijn lippen. ‘Vanmorgen, op weg hierheen, zat voor mij in de tram een stevig gebouwde man met een zwarte snor en zwart krullend haar. Zijn magistrale snor bedekte zijn gehele bovenlip. Ik kon er niets aan doen. Die snor biologeerde mij. Ik bleef er naar kijken. Toen de man op de Westermarkt uit de tram stapte, stond ik in een reflex op en stapte achter hem uit. Op de halte, terwijl hij van mij wegliep, besefte ik ineens hoe onzinnig mijn impuls was. Zwart krullend haar en het hebben van een snor maakt iemand niet tot dader van een reeks moorden.’ De oude speurder schoof de pijpen van zijn pantalon terug en nam zijn benen van zijn bureau. ‘Dat is het gevaar van ons beroep… Een onderzoek moet geen obsessie worden.’ Vledder boog zich iets naar hem toe. ‘Acht je de man met de snor ook verantwoordelijk voor de dood van Marjolein Ridderspoor?’ De Cock zuchtte. ‘Ik heb in deze zaak het gevoel, dat wij stukjes van diverse legpuzzels in handen hebben en dat daarom niets past.’ ‘Verstrengelde motieven.’ De Cock knikte. ‘Zoiets. De man met de snor speelt een belangrijke rol. Absoluut. Sabrine Achterbroek nam niet voor niets het initiatief om een huurmoordenaar voor hem te benaderen. Het feit, dat ze als uitvoerder een louche Hendrik Spaargaren trof, zal haar eigen dood hebben versneld.’ Vledder keek hem onderzoekend aan. ‘Je bedoelt, dat de moordenaar eerst tot zijn daad overging, nadat hij van Blaffer Henkie had vernomen dat Sabrine Achterbroek zijn dood wenste?’ De Cock knikte opnieuw. ‘Dat kan haar dood verklaren. Ten aanzien van de moord op Sarah Harreveld en Marjolein Ridderspoor tast ik nog volkomen in het duister. Ook begrijp ik nog niets van de controverse die er moet zijn gerezen tussen Sabrine Achterbroek en haar moordenaar… Een moordenaar die zij kende, met wie zij contacten onderhield.’ Vledder spreidde zijn handen. ‘Waren Sarah Harreveld en Marjolein Ridderspoor van die contacten op de hoogte?’ De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘Dat weet ik niet. De dood is ons steeds een slag voor. Onze getuigen sterven voordat…’ De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder nam de hoorn op en luisterde. Al na enkele seconden legde hij de hoorn op het toestel terug. De oude rechercheur keek hem vragend aan. ‘Wie was dat?’ Het gezicht van Vledder verstarde. ‘Commissaris Buitendam. Je moet onmiddellijk bij hem komen.’ Commissaris Buitendam, de lange statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand. ‘Kom binnen, de Cock,’ sprak hij geaffecteerd, ‘en ga zitten.’ De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. ‘Als het u hetzelfde is… Ik blijf liever staan.’ De commissaris verschoof iets op zijn stoel. ‘Zo je wilt.’ Hij kuchte. ‘Ik… eh, ik neem aan dat je vanmorgen het ochtendblad hebt gelezen.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Door ons onderzoek naar de moord op Marjolein Ridderspoor is het gisteravond nogal laat geworden. Ik had vanmorgen nog geen trek in een ochtendblad.’ Over de vale wangen van de commissaris zwiepte een zenuwtrek. ‘Ik had vanmorgen wel trek in een ochtendblad,’ riep hij cynisch. ‘Ik heb elke morgen trek in een ochtendblad.’ Hij trok de lade van zijn bureau open en hield de krant omhoog. ‘Ervaren rechercheur blundert opnieuw.’ De Cock las de kop hardop. Buitendam liet de krant zakken. ‘Weet jij wie de ervaren rechercheur is?’ Op het gezicht van De Cock verscheen een milde grijns. ‘Uit het enthousiasme waarmee u mij die krantenkop laat zien, neem ik de vrijheid te concluderen dat ik die blunderende ervaren man ben.’ Het klonk spottend. Buitendam knikte heftig. ‘Inderdaad… jij.’ De Cock keek hem onbewogen aan. ‘En waarmee heb ik dit keer geblunderd?’ Buitendam snoof. ‘Je… eh, je,’ stotterde hij, ‘je hebt de moordenaar van die vrouw laten ontsnappen.’ De Cock keek hem verbaasd aan. ‘Wie zegt dat?’ Commissaris Buitendam pakte de krant weer op. ‘De journalist Pieter van Vlietland. Hij schrijft dat jij in de zaak van de Gehangen Vrouwen de ene blunder op de andere stapelt. Na tweemaal een gecamoufleerde moord niet te hebben doorzien, zagen jullie gisteravond de moordenaar uit de woning van het slachtoffer vluchten en deden geen enkele moeite om die vlucht te beletten.’ De Cock trok zijn gezicht in een milde grijns. ‘Dat klopt.’ Buitendam keek hem verbijsterd aan. ‘Dat klopt?’ De Cock knikte. ‘Wij zagen inderdaad een man uit haar woning vluchten, maar volgens mij was hij niet de moordenaar, de man die wij zoeken.’ ‘Jij kent die man?’ ‘Bob Verhagen.’ Commissaris Buitendam strekte zijn rug. ‘Ik wil dat je die man onmiddellijk arresteert.’ ‘Op basis waarvan?’ Buitendam kneep zijn lippen opeen. ‘Is het feit,’ vroeg hij vol onbegrip, ‘dat een man vlucht uit een woning waar een moord is gepleegd, niet voldoende?’ De Cock zette zijn benen iets uit elkaar. Een vleugje adrenaline stuwde door zijn bloed. Het irriteerde de oude rechercheur mateloos wanneer de commissaris zich met zijn zaken bemoeide. Om zijn woede te bedwingen duwde hij zijn nagels in de palm van zijn handen. ‘Voor u?’ siste hij. ‘Wat bedoel je?’ ‘Is dat voor u een afdoend bewijs? Is uw fantasie zo gering, zo beperkt, dat u tot geen andere conclusie kunt komen, dan dat zo’n vluchtende man ook werkelijk de moordenaar moet zijn?’ Het duurde even… luttele seconden. Toen kwam commissaris Buitendam met een ruk uit zijn stoel overeind. Zijn neusvleugels trilden en op zijn vale wangen lagen blosjes van woede en opwinding. Hij strekte zijn rechterarm naar de deur. ‘Eruit!’ De Cock ging. Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Hoe weet Pieter van Vlietland dat wij een man uit de woning van Marjolein Ridderspoor zagen rennen?’ De oude rechercheur wreef over zijn kin. ‘Ik denk, dat hij, net als wij gisteravond, een soort buurtonderzoek heeft verricht. Ongetwijfeld zullen er buren zijn die Bob Verhagen hebben zien wegrennen.’ Vledder grinnikte. ‘Heeft die Pieter van Vlietland iets tegen jou?’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Ik heb hem een keer ontmoet. Dat was hier in het bureau na de moord op Sarah Harreveld. Verder heb ik die man nooit een strobreed in de weg gelegd. Ik ben zelf al jaren op zijn krant geabonneerd… de krant voor de uitgeslapen Nederlander.’ Op het gezicht van de oude speurder brak een glimlach door. ‘Ik gun die Pieter van Vlietland zijn journalistieke vrijheid… zijn neus voor publiciteit… zijn eigen uitleg.’ Vledder zuchtte. ‘Hij doet afbreuk aan onze reputatie,’ sprak hij somber. De Cock schudde zijn hoofd. ‘Niet als onze werkwijze uiteindelijk tot resultaten leidt.’ De oude rechercheur zweeg even. Zijn gedachten dwaalden naar zijn onderhoud met Buitendam. ‘Ik kreeg woorden met de commissaris.’ Vledder lachte. ‘Dat verbaast mij niets.’ De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘Buitendam wil dat wij Bob Verhagen arresteren. Hij vindt zijn vlucht uit de woning van Marjolein Ridderspoor daartoe voldoende aanleiding.’ Vledder knikte met een ernstig gezicht. ‘Het spijt me om het je te moeten zeggen, maar volgens mij heeft de commissaris gelijk. Bob Verhagen is op een of andere manier bij al die moorden betrokken. Denk maar na: hij is de ex-echtgenoot van Sabrine Achterbroek. Hij onderhield goede relaties met Sarah Harreveld en had sinds kort een verhouding met Marjolein Ridderspoor. Als jij mij niet had tegengehouden, dan had ik hem gisteravond al gearresteerd. Hij had ons op zijn minst zijn vlucht uit de woning van Marjolein Ridderspoor moeten verklaren.’ De Cock staarde voor zich uit. De kritiek van Vledder deed hem pijn. Hij vroeg zich bezorgd af of de zienswijze van zijn jonge collega wel juist was… Of een arrestatie van Bob Verhagen hen werkelijk dichter bij de oplossing van het mysterie zou brengen. Misschien dat enige pressie verzwegen bijzonderheden aan het licht kon brengen. Maar de gedachte dat Bob Verhagen een moordenaar was, kon bij de grijze speurder geen ingang vinden. Ondanks zijn duidelijke betrokkenheid paste Bob Verhagen niet in het beeld dat hij van de dader had. Vledder verbrak zijn overpeinzingen. ‘We kunnen er toch niets bij verliezen,’ betoogde hij. ‘Als de commissaris wil dat wij die vent arresteren, dan doen wij dat toch?’ De Cock wuifde het voorstel weg. Handelen uit eigen verantwoordelijkheid was de basis van zijn succes als speurder. Geruime tijd zwegen de rechercheurs, in gedachten verzonken. Toen de telefoon op zijn bureau rinkelde, boog Vledder zich naar voren en nam de hoorn op. Zonder iets te zeggen legde hij de hoorn op het toestel terug en keek De Cock met open mond aan. De oude rechercheur reageerde gespannen. ‘Wat is er?’ Vledder strekte zijn wijsvinger naar de vloer. ‘Beneden aan de balie heeft zich iemand gemeld.’ ‘Wie?’ ‘Bob Verhagen.’ De Cock keek de man, die op de stoel naast zijn bureau was gaan zitten, onderzoekend aan. Bob Verhagen zag er oud en vermoeid uit. De donkere ogen in zijn scherp gesneden gezicht leken groter en nog dieper achter zijn jukbeenderen verzonken. Zijn overhemd was vuil en op de revers van zijn colbert zaten morsige vlekken. Met een loom gebaar legde Bob Verhagen het ochtendblad voor De Cock neer en tikte met zijn gekromde wijsvinger op het artikel van Pieter van Vlietland. ‘Ik… eh, ik was die man,’ sprak hij hakkelend. ‘Ik vluchtte uit haar huis. Maar ik heb haar niet vermoord. Ik heb haar niet vermoord. Ik heb haar niet vermoord. Ik heb haar niet…’ Hij herhaalde het als een echo. De Cock onderbrak hem niet. Toen Bob Verhagen stokte, keek hij hem onbewogen aan. ‘Waarom zegt u dat zo vaak?’ Bob Verhagen slikte. ‘Ik heb haar niet vermoord.’ De Cock knikte traag. ‘U hebt haar niet vermoord,’ sprak hij kalm. ‘Dat heb ik nu begrepen. Maar waarom vluchtte u dan?’ Bob Verhagen greep met beide handen naar zijn hoofd. ‘Ik was in paniek. Toen ik Marjolein zag hangen met een opgezwollen gezicht en haar tong half uit haar mond, overviel mij een panische angst. Ik wilde weg… weg van die plek.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Waarom ging u naar haar woning? Tegen mijn collega hebt u gezegd dat u daar niets te zoeken had.’ Bob Verhagen zuchtte. ‘Ik vermoedde niet dat Marjolein thuis was. De telefoon werd niet beantwoord.’ Hij liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik begrijp nu waarom.’ Bob Verhagen sloot zijn ogen. ‘Ik ben de laatste dagen door een hel gegaan. Eerst de dood van Sabrine, daarna Sarah Harreveld. Gistermiddag overdacht ik, dat ook Marjolein mogelijk zoiets kon zijn overkomen. Daarom ging ik naar haar huis. Toen ik de deur van haar woning open vond, kroop de angst al in mijn hart. De rest was een vlucht.’ De Cock wees naar Vledder. ‘Wij hadden u tijdens die vlucht gemakkelijk kunnen achterhalen.’ Bob Verhagen knikte. ‘Dat heb ik uit dat krantenbericht begrepen. U was in de buurt.’ Hij schudde zijn hoofd van onbegrip. ‘Waarom deed u dat niet?’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Het was een overweging. Een arrestatie had mij ten opzichte van u in een machtspositie gebracht. Dat wilde ik niet.’ ‘Waarom niet?’ De Cock antwoordde niet direct. Hij wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. ‘Het doorgronden van iemands gedrag,’ sprak hij traag, bijna plechtig, ‘is een hachelijke zaak. Het zou niet de eerste keer zijn dat ik mijn naaste… om dat Bijbelse woord eens te gebruiken… verkeerd heb ingeschat. Ik achtte u een man met genoeg eergevoel om uit vrije wil… zonder enige dwang… tot volledige openheid te komen.’ Bob Verhagen keek hem wantrouwend aan. ‘U wilt van mij een bekentenis?’ De Cock spreidde zijn handen in een verontschuldigend gebaar. ‘Als u iets te bekennen hebt?’ Bob Verhagen staarde secondenlang voor zich uit. ‘Ze werden gechanteerd.’ ‘Wie?’ ‘Die vrouwen… Sabrine, Sarah, Marjolein.’ De Cock keek hem doordringend aan. ‘Hoe lang weet u dat al?’ Bob Verhagen ademde diep. ‘Na de dood van Sarah Harreveld heeft Marjolein mij dat verteld. Ik mocht er met niemand over praten. Dat heb ik haar plechtig moeten beloven.’ Bob Verhagen streek met de rug van zijn hand langs zijn droge lippen. ‘Nu Marjolein dood is, acht ik mij van die belofte ontheven.’ 14 ‘Chantage?’ De Cock sprak het uit als een vloek. Bob Verhagen knikte. ‘Inderdaad. En het ging om grote bedragen. Marjolein Ridderspoor vertelde mij, dat zij en de anderen vijfentwintigduizend gulden hebben betaald. Marjolein kon zoveel geld niet opbrengen. Ze heeft een groot gedeelte moeten lenen.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Aan wie… aan wie hebben Marjolein en de anderen die vijfentwintigduizend gulden betaald?’ ‘Aan Sabrine.’ De Cock veinsde onbegrip. ‘Waarom aan Sabrine?’ vroeg hij verschrikt. ‘Pleegde zij chantage?’ Bob Verhagen schudde resoluut zijn hoofd. ‘Onzin. Sabrine pleegde geen chantage. Ook zij was slachtoffer. Maar volgens Marjolein verliep het contact met de chanteur via Sabrine. Ook namens de anderen voerde zij met hem de onderhandelingen.’ ‘Ze had een volmacht?’ ‘Het ging stilzwijgend. De anderen hebben het leiderschap van Sabrine altijd als vanzelfsprekend aanvaard.’ De Cock toonde ongeduld. ‘Wie… eh, wie was die chanteur?’ Bob Verhagen maakte een schouderbeweging. ‘Dat… eh, dat wist Marjolein niet.’ De Cock trok zijn neus iets op. ‘Marjolein en de anderen betaalden vijfentwintigduizend gulden aan Sabrine Achterbroek en wisten niet voor wie dat vele geld bestemd was?’ Bob Verhagen knikte. ‘Dat zei Marjolein. Volgens haar kende ook Sabrine de identiteit van de man niet.’ De Cock grinnikte van ongeloof. ‘Je betaalt een chanteur toch niet om zijn mooie blauwe ogen? Die man had toch een handvat? Ik bedoel… hij droeg toch wetenschap van iets dat die vrouwen niet aan de openbaarheid wilden prijsgeven? Dat is het wezen van chantage.’ De oude rechercheur boog zich iets naar hem toe. ‘Waar was Marjolein bang voor? Waar waren Sabrine Achterbroek en Sarah Harreveld bang voor?’ Bob Verhagen liet zijn hoofd iets zakken. ‘Marjolein deed er nogal vaag over en ik wilde haar door het stellen van stringente vragen niet in verlegenheid brengen.’ ‘Hoe nobel.’ Bob Verhagen keek hem vernietigend aan. ‘Ik ben geen rechercheur,’ reageerde hij kwaad. ‘Het stellen van vragen behoort niet tot mijn vak.’ De Cock schonk hem een milde glimlach. ‘Ik begrijp dat,’ sprak hij sussend. ‘Maar het verhaal van Marjolein Ridderspoor is voor ons erg belangrijk. Vandaar mijn… eh, mijn onheuse opmerking. Mea culpa… het spijt me.’ Bob Verhagen maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik heb uit het verhaal van Marjolein begrepen, dat mijn ex-vrouw Sabrine, Sarah Harreveld en zij lang geleden medewerksters waren van het damesweekblad Astere. Ze hebben toen zij daar werkten ieder een bezwarende getuigenis afgelegd tegen een man… destijds hoofdredacteur van dat blad.’ ‘Inzake wat?’ ‘Hoe bedoelt u?’ De Cock zuchtte omstandig. ‘In wat voor een zaak legden zij hun bezwarende getuigenis af?’ ‘Verkrachting.’ De Cock strekte zijn arm naar hem uit. ‘Sabrine, Sarah en Marjolein zouden door die hoofdredacteur zijn verkracht?’ ‘Inderdaad.’ ‘Hoe lang is dat nu geleden?’ ‘Goed vijfentwintig jaar.’ ‘En die man chanteerde hen nu?’ Bob Verhagen schudde zijn hoofd. ‘Die man pleegde zelfmoord.’ ‘Vijfentwintig jaar geleden?’ Bob Verhagen knikte. ‘Kort na zijn veroordeling voor die verkrachtingen door de rechtbank in Amsterdam.’ De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Was er iets fout… iets onrechtmatigs met die veroordeling?’ Bob Verhagen spreidde zijn handen. ‘Dat weet ik niet,’ antwoordde hij geprikkeld. ‘Daar heeft Marjolein zich niet over uitgelaten. Ze vertelde wel dat de zaak destijds veel publiciteit had gekregen en dat ze niet begreep waarom een zoon van die man die oude affaire weer wilde oprakelen.’ De Cock keek de man verrast aan. ‘Pleegde een zoon van die man chantage?’ Bob Verhagen zuchtte. ‘Dat is juist zo raadselachtig. Volgens Marjolein is Sabrine alles nagegaan. Die hoofdredacteur had geen zoon. Die man is nooit getrouwd geweest.’ De Cock ademde diep. Het verwarde verhaal van Bob Verhagen prikkelde de uiteinden van zijn zenuwen. ‘Hoe… eh, hoe kwam in die chantageaffaire dan een zoon ter sprake?’ Bob Verhagen zuchtte opnieuw ‘Mijn ex-vrouw… Sabrine… had aan Marjolein verteld, dat de chanteur zich als een zoon van die hoofdredacteur had gepresenteerd.’ De Cock grijnsde. ‘Een zoon die er niet kon zijn.’ ‘Precies.’ De Cock zakte in zijn stoel achteruit en zweeg. De informatie van Bob Verhagen tolde door zijn hoofd. In een razend tempo trachtte hij de nieuwe gegevens te verwerken… te rangschikken… te voegen bij de feiten die hij reeds kende. Nadenkend plukte hij aan zijn onderlip. Na een paar lange seconden kwam de grijze speurder weer in zijn stoel naar voren en boog zich naar Bob Verhagen toe. ‘Nog een vraag. Hoe… hoe pleegde die hoofdredacteur zelfmoord?’ ‘Hij hing zich op.’ De Cock keek Vledder onderzoekend aan. ‘Heb je iets kunnen terugvinden?’ De jonge rechercheur liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. Uit zijn aktetas pakte hij een omvangrijk dossier en smeet dat voor zich neer. ‘Ik was eerst van plan om naar het parket van de arrondissementsrechtbank in Amsterdam te gaan voor een verslag van de terechtzitting, maar het leek mij zinvoller om naar de administratie van onze eigen zedenpolitie te stappen.’ ‘En?’ Vledder tikte op het dossier voor zich op zijn bureau. ‘De Zaak Ten Brave.’ De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Ten Brave?’ Vledder knikte. ‘Dat was de verdachte. Hans-Peter ten Brave, hoofdredacteur van het damesweekblad Astere, oud zesendertig jaar, ongehuwd, destijds wonende Churchilllaan 1213.’ De Cock grijnsde. ‘Verdacht van overtreding van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.’ Vledder knikte opnieuw. ‘Verkrachting, meerdere malen gepleegd.’ ‘Wie deed aangifte?’ ‘Sabrine Achterbroek. Bij haar begon de zaak. Zij was de eerste die zich bij de zedenpolitie meldde. In haar verklaring noemde zij de namen van de andere vrouwen, die eveneens door Hans-Peter ten Brave zouden zijn verkracht.’ De Cock knikte begrijpend ‘En die vrouwen zijn daarna door de zedenpolitie verhoord.’ Vledder glimlachte. ‘Het is opmerkelijk. Ze legden bijna eensluidende verklaringen af.’ ‘Geen verschil in details?’ Vledder schudde zijn hoofd ‘De modus operandi… de werkwijze was steeds dezelfde. Hans-Peter ten Brave nodigde de vrouwen uit voor een werkbespreking bij hem thuis aan de Churchilllaan. Die werkbespreking was een smoes… een middel om de vrouwen binnen zijn invloedssfeer te brengen. Eenmaal in zijn woning deed hij hun oneerbare voorstellen en beloofde promoties.’ ‘Promoties?’ Vledder knikte. ‘De vrouwen waren op de redactie van Astere aan hem ondergeschikt.’ ‘Smerig.’ Vledder grijnsde. ‘Als de vrouwen niet direct op zijn avances ingingen, dan gebruikte hij brute kracht om zijn doel te bereiken.’ ‘Een seksmaniak.’ Vledder knikte. ‘Zo komt hij wel uit de stukken tevoorschijn.’ De Cock wees naar het dossier. ‘Door wie is dat opgemaakt?’ ‘Door rechercheur Casper Galesloot.’ De Cock gniffelde. ‘Die herinner ik mij nog. In zijn tijd een goed vakman. Hij is al jaren gepensioneerd.’ De grijze speurder wees opnieuw naar het dossier. ‘We zullen het eens goed moeten doorspitten. Volgens mij ligt het motief voor de moorden ergens in dat dossier verborgen.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Fouten… onvolkomenheden?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik zei al: Casper Galesloot was een goed rechercheur. Ik denk eerder aan verklaringen die niet kloppen.’ Vledder keek hem ongelovig aan. ‘Die fraaie eensluidende verklaringen?’ ‘Juist.’ Vledder liet het onderwerp rusten. ‘Toen ik uit het dossier de naam van hoofdredacteur Hans-Peter ten Brave kende, ben ik vanaf de zedenpolitie aan het hoofdbureau op de Elandsgracht direct naar het gebouw van het damesweekblad aan de Nassaukade gereden. Daar was ik toch dichtbij.’ De Cock keek hem hoopvol aan. ‘Wist men wat bij Astere?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Er werken alleen nog jonge mensen. Ik ben daar op de werkvloer niemand ouder dan veertig jaar tegengekomen. De hele opzet van het damesblad is de laatste jaren sterk gewijzigd. In het kader daarvan zijn alle oudere krachten weggezuiverd.’ De Cock grinnikte. ‘Je bedoelt afgevloeid.’ Vledder knikte. ‘Niemand in het bedrijf wist zich de affaire Ten Brave te herinneren.’ Het gezicht van De Cock betrok. ‘Jammer.’ De grijze speurder gebaarde voor zich uit. ‘Maar er moeten toch nog mensen in leven zijn, die destijds bij het blad Astere met die Ten Brave hebben samengewerkt?’ Vledder keek hem beteuterd aan. ‘Zover heb ik niet nagedacht. Misschien is er nog een oude personeelslijst.’ ‘Maar schieten wij daar wat mee op? Ik vermoed dat men zich van die Ten Brave heeft gedistantieerd toen bekend werd dat hij zich aan verkrachtingen had schuldig gemaakt. Ik kan mij voorstellen…’ De Cock onderbrak hem. Hij wees nogmaals naar het dossier op het bureau van Vledder. ‘Staan ze er allen in?’ ‘Hoe bedoel je?’ De Cock zwaaide geagiteerd. ‘De vrouwen die vermoord zijn?’ Vledder boog zich voorover. ‘Getuigen,’ las hij hardop. ‘Sabrine Achterbroek, oud vierentwintig jaar, Sarah Harreveld, oud drieëntwintig jaar, Marjolein Ridderspoor, oud drieëntwintig jaar, Yolanda van Zelhem, oud…’ De Cock onderbrak hem. ‘Ook Yolanda van Zelhem?’ Vledder knikte. ‘Dat staat hier.’ De Cock ademde diep. ‘Zij bewaarde rechtbankverslagen van verkrachtingen.’ Vledder grinnikte. ‘En betaalde net als de anderen vijfentwintigduizend gulden.’ De Cock knikte traag. ‘Wie staan er nog meer als getuigen?’ Vledder boog zich weer naar voren. ‘Evelien Eikenroos.’ De Cock bracht zijn rechterhand voor zijn mond. ‘Evelien Eikenroos,’ mompelde hij. ‘Ze correspondeerde met Sabrine Achterbroek.’ Met een ruk kwam de grijze speurder overeind en beende naar de kapstok. Vledder kwam hem na. ‘Waar ga je naartoe?’ De Cock draaide zich half om. ‘Schagen… daar woont ze. Evelien Eikenroos is de enige vrouw in het rijtje die nog in leven is.’ De oude rechercheur schoof zijn hoedje over zijn grijze haren. ‘Hoop ik.’ In vriendelijk lenteweer ranselde Vledder de Golf over de Ringweg van Amsterdam. Een mild voorjaarszonnetje glinsterde speels in de duizend blauwe spiegels van het World Trade Centre. De Cock keek naar de snelheidsmeter. ‘Je mag hier maar honderd,’ riep hij bestraffend. ‘En dat geldt ook voor ons.’ Vledder negeerde de opmerking. ‘Ik heb van Evelien Eikenroos alleen maar het adres dat Bob Verhagen ons heeft gegeven. En dat is niet erg betrouwbaar. Hij herinnerde zich dat adres van een brief, die hij eens… jaren geleden… voor zijn ex-vrouw had gepost.’ ‘En dat is?’ ‘Esdoornstraat 315 in Schagen.’ De Cock maakte een berustend gebaar. ‘We zullen wel zien hoe ver wij ermee komen.’ De oude rechercheur blikte opzij. ‘Weet je Schagen te vinden?’ Vledder grinnikte. ‘Ik ben er vorig jaar nog geweest. In augustus. Er was daar toen een folkloristische Oudwestfriese markt met klederdrachten en volksdansen. Heel gezellig. Ik hou van die Westfriezen.’ De Cock zuchtte. ‘Ik hoop dat Onze-Lieve-Heer van Evelien Eikenroos houdt,’ reageerde hij somber. ‘Je bedoelt, dat ze nog leeft.’ De Cock knikte traag. ‘De moordenaar van Sabrine Achterbroek is er kennelijk op uit om alle betrokkenen van die verkrachtingsaffaire uit te roeien. Tot nu is hij ons steeds een stap voor gebleven. Nog voordat wij Sarah Harreveld konden benaderen, had hij toegeslagen. Ook bij Marjolein Ridderspoor kwamen wij te laat.’ Vledder maakte een afwerend gebaar. ‘Dat is niet onze schuld,’ reageerde hij heftig. ‘Sinds vanmiddag weten we pas dat deze vrouwen vijfentwintig jaar geleden getuige waren in een geruchtmakende verkrachtingszaak.’ De Cock knikte. ‘Evelien Eikenroos is nu nog ons enige houvast. Het verhaal van Marjolein Ridderspoor, zoals wij dat uit de mond van Bob Verhagen hebben opgetekend, brengt ons niet dichter naar de dader.’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik zie er, eerlijk gezegd, helemaal geen gat meer in. Als zelfs Sabrine Achterbroek niet bekend was met de identiteit van haar chanteur… hoe willen wij hem dan ontmaskeren?’ De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘Dat is frustrerend,’ sprak hij geprikkeld. ‘Ik begrijp dat niet goed. Sabrine Achterbroek was een kordate, dominerende vrouw. Een vrouw die er zelfs niet voor schroomde om een huurmoordenaar in de arm te nemen. Toch werd zij het willoos slachtoffer van een chanteur. De enige conclusie die wij kunnen trekken, is dat de man die haar chanteerde en haar vermoedelijk later om zeep hielp, over onweerlegbaar feitenmateriaal moet hebben beschikt.’ Vledder ademde diep. ‘Dan moet hij meer weten,’ verzuchtte hij, ‘dan hetgeen in dat oude dossier staat vermeld. Wat… wat behelst die bijzondere wetenschap?’ De Cock reageerde niet. Het Noord-Hollands landschap met weidse vergezichten boeide hem ongemeen. Hij keek opzij naar Vledder. ‘Is dit de kortste weg naar Schagen?’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Wel de snelste.’ In ruim een uur bereikten ze Schagen. Toen ze de Esdoornstraat hadden gevonden, parkeerde Vledder de Golf in een zijstraat. De rechercheurs stapten uit en slenterden naar nummer 315. De Cock belde aan. Al na enkele seconden werd de deur geopend door een struise blonde vrouw in een hagelwit jasschort. Ze had blauwe ogen in een vriendelijk open gezicht met aandoenlijke appelwangen. De Cock schatte haar op achter in de dertig. De oude rechercheur lichtte beleefd zijn hoedje. ‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie uit Amsterdam.’ De grijze speurder zweeg even en keek de vrouw schuins onderzoekend aan. ‘Evelien,’ vroeg hij schuchter. ‘Evelien Eikenroos?’ De vrouw glimlachte. ‘Dat ben ik niet.’ ‘Dit… eh, dit is toch haar adres?’ De vrouw schudde haar hoofd. ‘Niet meer. Evelien is vorig jaar getrouwd met Evert van den Bosch. Ze woont nu in de Beethovenlaan.’ De vrouw fronste haar wenkbrauwen. ‘Is er wat met Evelien?’ vroeg ze nieuwsgierig. ‘Hoezo?’ ‘Gisteren was hier ook al iemand die naar haar vroeg.’ De Cock slikte. ‘Hebt u haar nieuwe adres gegeven?’ De vrouw schudde haar hoofd. ‘Niet aan die vent. Nee. Ik heb gezegd dat ik niet wist waar ze woonde.’ ‘Waarom… waarom zei u dat?’ De vrouw trok een vies gezicht. ‘Ik vond hem vreemd. Een onguur type. Een kop met zwarte krulletjes.’ Haar mollige rechterhand gleed tastend naar haar bovenlip. ‘En hier… hier had hij zo’n grote vieze volle snor.’ 15 De Cock luisterde of zijn portofoon nog werkte. Daarna liet hij zich in een gammele rieten fauteuil zakken. Zijn rechterbroekspijp bleef haken aan een spriet, die uit zijn verband was gesprongen. Toen hij zijn broekspijp had bevrijd, keek hij om zich heen en bezag het kamertje van twee bij drie meter zonder raam. Het stonk er naar zweet en goedkope parfum. Zijn blik gleed over een nietig fonteintje met een lekkende kraan en een doorgezakt bed. Van de eigenaar, die hij al een eeuwigheid kende, had hij voor enkele uren de beschikking gekregen over het hotel De Blauwe Engel aan de Prins Hendrikkade nabij de ingang tot de IJtunnel. Normaal was De Blauwe Engel het toevluchtsoord voor tippelende prostituees om zich met hun klanten af te zonderen. De eigenaar werd voor het gebruik van de kamertjes per keer betaald. Een verboden, maar lucratieve business, waarop De Cock even had gezinspeeld om zich het tijdelijk beheer over het hotelletje te verwerven. De oude rechercheur vroeg zich af of hij op alle eventualiteiten was voorbereid, of alle gaten in zijn plan waren gedicht. Een vergeten detail kon fatale gevolgen hebben. Hij had zich opnieuw verzekerd van de hulp van zijn collega’s Appie Keizer en Fred Prins. In de kritieke fase van een onderzoek kon hij altijd op die twee oudgedienden rekenen. Appie Keizer had hij dit keer gekoppeld aan Grietje de Graaf, een vrouwelijke agent met ervaring aan de Warmoesstraat. Acterend als een vrijend paartje hielden die twee de toegang tot het hotel in het oog. Dat was nodig om tippelende hoertjes voorlopig uit de omgeving van het hotel te houden. Beneden in de schamele portiersloge zat de sterke Fred Prins in een potsierlijk en tot de draad versleten portiersuniform, gegalonneerd met veel goud. Het had De Cock enige overreding gekost om Fred Prins te bewegen het vod aan te trekken. ‘Ik sta voor aap,’ had hij geroepen. De Cock glimlachte bij de herinnering. Voorzichtig kwam hij uit de rieten fauteuil overeind, schoof aan de wand een bordje met de tekst God is liefde opzij en gluurde door een kijkgaatje in de aangrenzende kamer. Evelien Eikenroos zat op de rand van het bed. De schaarse verlichting in haar kamertje deed haar blonde haren glanzen. Ze boog zich voorover en friemelde nerveus aan de zoom van haar rok. De Cock drukte de mouw van zijn colbert iets terug, keek op zijn horloge en besefte dat hij nog slechts een halfuur van het moment van de waarheid was verwijderd. Het leek hem voldoende om nog even met het toekomstige slachtoffer te praten. Hij liep zijn kamertje uit en stapte bij haar binnen. Evelien Eikenroos keek verschrikt op. Haar helgroene ogen weerspiegelden angst. ‘O,’ verzuchtte ze opgelucht, ‘bent u het.’ De Cock glimlachte. ‘Hoe voelt u zich?’ Evelien Eikenroos streek een plukje haar uit haar gezicht. ‘Belabberd. Ik weet niet of ik dit overleef. Het is alsof mijn maag steeds verder ineenkrimpt.’ De Cock knikte. ‘Dat gevoel ken ik uit ervaring. Angst is mij niet vreemd.’ De oude rechercheur duimde naar de wand. ‘Aan de andere kant,’ sprak hij geruststellend, ‘zit mijn collega Vledder. Ook hij kan naar u kijken. Twee stappen en wij zijn bij u.’ Evelien Eikenroos keek naar hem op. ‘Weet u zeker dat hij komt?’ De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik weet niet hoe achterdochtig hij is… hoe groot zijn haat.’ De oude rechercheur schonk haar een droeve grijns. ‘Ik hoop dat zijn haat groter is dan zijn achterdocht.’ Evelien Eikenroos fronste haar wenkbrauwen. ‘Haat jegens mij?’ ‘Ja.’ ‘Hij kent mij niet eens.’ ‘Hij kent uw naam en uw aandeel in die oude affaire.’ ‘En dat is voldoende?’ De Cock knikte. ‘Voor hem… voor hem is dat voldoende.’ Evelien Eikenroos liet haar hoofd zakken. Na enige tijd keek ze weer op. ‘En als hij niet komt?’ De Cock nam een kleine pauze. ‘Als hij niet komt,’ sprak hij somber, ‘bent u uw leven niet zeker. Wij kunnen uw veiligheid niet garanderen. Vroeg of laat zal hij u vinden en toeslaan… zoals hij toesloeg bij Sabrine Achterbroek, Sarah Harreveld en Marjolein Ridderspoor.’ Om de mond van Evelien Eikenroos gleed een wrange trek. ‘Hij had bij Sabrine Achterbroek moeten stoppen. Dat was voldoende geweest.’ De Cock vermeed een discussie. Hij keek op zijn horloge. ‘Het wordt tijd,’ sprak hij rustig en verliet haar kamertje. De grijze speurder liep nog even bij Vledder binnen. De jonge rechercheur zag bleek. Zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd. Hij gleed met zijn wijsvinger tussen zijn boordje. ‘Het is hier benauwd. En ik maak mij zorgen.’ ‘Waarover?’ Vledder gebaarde voor zich uit. ‘Stel, dat de moordenaar niet komt om… zoals de anderen… haar te wurgen en op te hangen, maar om haar zonder enig pardon neer te knallen?’ ‘Je bedoelt zoals hij Blaffer Henkie neerschoot?’ ‘Precies.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Hij komt met een stuk elektriciteitsdraad en… een roodzijden nachthemd.’ De rieten fauteuil kraakte toen De Cock zich bewoog. De oude rechercheur voelde hoe de spanning bezit van hem nam. Het tintelde in de toppen van zijn vingers. Hij kon niets anders doen dan wachten… wachten op het kraken van de portofoon in zijn hand. De Cock blikte opnieuw op zijn polshorloge. Het was ruim tien uur… het exacte moment van de afspraak was voorbij. En nog kraakte de portofoon niet. De tijd vergleed langzaam. Het leek alsof elke seconde een spatie had van minuten. Nog onverwachts klonk de stem van Fred Prins. ‘Hij komt de trap op.’ De Cock kwam uit zijn fauteuil overeind en schoof God is liefde opzij. Evelien Eikenroos zat nog steeds op de rand van het bed. Hij had haar bevolen niet van plaats te veranderen. Ze moest binnen het gezichtsveld van het kijkgaatje blijven. Ineens zag hij haar gezicht verstarren. Afwerend stak zij haar beide handen omhoog. Wat verder gebeurde leek op een te snel afgedraaide film. De Cock zag de rug van Vledder en een flits van het gezicht van een man met een snor. Toen hij uit zijn kamertje kwam, rolden Vledder en de man vechtend van de houten trap naar beneden. De man met de snor was eerder overeind en rende het hotel uit. Fred Prins in zijn carnavaleske uniform rende hem na. Buiten klonk het gieren van remmende autobanden, gevolgd door een schreeuw van angst. Even bleef De Cock van schrik staan. Toen strompelde hij de trap af. In een koddige draf verliet hij het hotel en rende naderbij. Midden op de Prins Hendrikkade, naast een dwars op de rijbaan staande taxi, lag het lichaam van een man. Fred Prins stond naast hem. Zijn pistool in de hand. De Cock knielde naast de man neer. Zijn lippen bewogen zonder geluid. De oude rechercheur bekeek de snor en de zwart krullende haardos. Hij pakte de haardos vast en trok de pruik los. Daarna rukte hij de snor van de bovenlip. De metamorfose was volledig. Vledder hijgde in zijn nek. ‘Pieter,’ lispelde hij, ‘Pieter van Vlietland.’ 16 De ding-dong in de gang dreunde nog een beetje na. De Cock deed de deur van zijn woning open. Voor hem op de stoep stond Dick Vledder. De jonge rechercheur lachte wat verlegen. In zijn linkerhand bungelde een bos fraaie rode rozen. ‘Voor jouw vrouw. Hoe langer ik jou ken… hoe meer ik haar ga bewonderen.’ De Cock gromde. ‘Kun je geen ander motief bedenken om rozen voor haar mee te nemen?’ Vledder lachte. ‘Ze is lief.’ De Cock knikte instemmend. ‘Dat klinkt beter.’ Hij deed een stapje opzij. ‘Kom erin.’ ‘Zijn de anderen er al?’ De Cock knikte. ‘Appie Keizer en Fred Prins zitten al bij mijn vrouw en hebben het hoogste woord. Ik had ook Grietje de Graaf uitgenodigd, maar ze wordt vanavond ingezet bij een inval bij een drugsdealer.’ ‘Blijft hij in leven?’ ‘Je bedoelt Pieter van Vlietland?’ Vledder grijnsde. ‘Toen de broeders van de Geneeskundige Dienst hem gisteravond op de brancard wegdroegen, lag hij er zo vreemd en verkreukeld bij, dat ik hem nog weinig hoop gaf.’ De Cock plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Het valt achteraf mee. Hij heeft een gebroken heup en nog tal van andere fracturen, maar hij was vanmorgen goed bij kennis. Ik heb hem uitgebreid kunnen verhoren. Na een paar maanden hebben ze hem wel weer opgelapt.’ Vledder grijnsde. ‘En kan hij voor het gerecht verschijnen. Waar schat je hem op?’ De Cock schoof zijn onderlip naar voren. ‘Wij hebben doorgaans milde rechters. Maar daden van eigenrichting kunnen ze moeilijk verwerken.’ Ze stapten gezamenlijk de woonkamer in. Mevrouw De Cock kwam onmiddellijk overeind en schudde Vledder ter begroeting de hand. Met een gebaar van verrukking nam ze de rozen in ontvangst. Ze wuifde uitnodigend naar een diepe leren fauteuil. ‘Ga zitten,’ riep ze hartelijk. ‘Mijn man vroeg zich al af waar je bleef.’ De jonge rechercheur liet zich in de fauteuil zakken. ‘Ik had eerst niet willen komen,’ verklaarde hij. ‘Ik wilde er zelf achterkomen hoe uw man de moordenaar ontmaskerde en naar dat hotelletje lokte.’ De Cock lachte. ‘Dat lukte niet?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb mij suf gepiekerd. Je zal wel weer een van je befaamde trucs hebben toegepast.’ De Cock reageerde niet. Hij pakte de fles fijne cognac Napoleon, die hij speciaal voor dergelijke gelegenheden in voorraad hield, en vulde ruim de bodem van diepbolle, voorverwarmde glazen. Hij reikte die zijn vrienden aan. Daarna hield hij het glas omhoog. ‘Op recht en gerechtigheid.’ Appie Keizer grinnikte. ‘Bedoel je dat cynisch?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik blijf er in geloven,’ sprak hij ernstig. Vledder nipte aan zijn cognac. ‘Weet je nu alles?’ De Cock knikte traag. ‘Pieter van Vlietland heeft vanmorgen bekend. Hij is de natuurlijke zoon van Hans-Peter ten Brave… vijfentwintig jaar geleden ambitieus hoofdredacteur van het damesweekblad Astere.’ Vledder kneep denkrimpels in zijn voorhoofd. ‘Natuurlijke zoon?’ De Cock knikte. ‘Hans-Peter ten Brave is zijn biologische vader. De hoofdredacteur had op het moment dat hij voor verkrachtingen werd gearresteerd, al zeven jaar een verhouding met Johanna Maria van Vlietland, een beeldhouwster uit het Drentse Elim hij Hoogeveen. Uit die verhouding was een kind geboren, een jongen, Pieter. Hij kreeg de naam van zijn moeder: Van Vlietland… Pieter van Vlietland.’ Vledder keek hem met grote ogen aan. ‘Hoe ben je daar achter gekomen?’ De Cock glimlachte. ‘Via onze oud-collega Casper Galesloot van de zedenpolitie. Toen ik hem belde, bleek dat hij zich die oude zaak Ten Brave nog levendig herinnerde. De zelfmoord van Hans-Peter ten Brave had destijds een diepe indruk op hem gemaakt. Toen de verkrachtingszaak in de publiciteit kwam, reisde Johanna Maria van Vlietland met haar vijfjarige zoon uit Elim naar Amsterdam. Ze wilde opheldering en meldde zich bij de zedenpolitie. ‘Rechercheur Galesloot had medelijden met haar en stond haar toe… tegen de huishoudelijke regels in… om met Ten Brave te praten. Dat onderhoud moet heel emotioneel zijn verlopen. Na afloop kwamen Johanna Maria van Vlietland en haar zoontje Pieter huilend uit het verhoorkamertje waar Galesloot haar met Ten Brave had laten afzonderen. ‘Ruim een week later kreeg rechercheur Galesloot van Johanna Maria van Vlietland een brief met het verzoek om die aan Hans-Peter ten Brave te overhandigen. Die brief heeft hem nooit bereikt.’ Vledder knikte begrijpend. ‘Hij pleegde zelfmoord.’ De Cock nam een slok van zijn cognac. ‘Galesloot heeft die brief bewaard. Toen hij bij zijn pensionering de laden van zijn bureau opruimde, vond hij de brief tussen tal van andere paperassen en verscheurde hem ongelezen.’ Vledder zuchtte. ‘We kennen haar reactie dus niet.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘En die zullen wij nooit weten. Johanna Maria van Vlietland is twee jaar geleden gestorven.’ Fred Prins boog zich naar voren. ‘Ik begrijp er nog niets van. Pieter van Vlietland was vijf jaar toen zijn natuurlijke vader zelfmoord pleegde, waarom ging hij er vijfentwintig jaar later toe over om een aantal vrouwen te vermoorden?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het waren niet zomaar een aantal vrouwen. Het waren de vrouwen die destijds tegen zijn natuurlijke vader een aanklacht wegens verkrachting hadden ingediend.’ De oude rechercheur zuchtte. ‘Ik zei al: Hans-Peter ten Brave was een ambitieuze man, die veel van zijn personeel verlangde. Niemand bij het weekblad Astere wist dat hij al jaren een verhouding had met Johanna Maria van Vlietland. Veel vrouwen die bij het damesweekblad Astere werkten, zagen in hem een huwelijkskandidaat. Onder hen de kwaadaardige Sabrine Achterbroek. ‘Hans-Peter ten Brave wees haar toenaderingen resoluut van de hand. Dat was de vonk van al het kwaad. Sabrine voelde zich vernederd. Ze begon onder het vrouwelijk personeel een actie om het gezag van Ten Brave als hoofdredacteur te ondermijnen. Dat lukte. Ten Brave was streng en niet altijd even tactvol. Hij was al met diverse vrouwelijke leden van de redactie in conflict gekomen. ‘Toen Sabrine Achterbroek meende voldoende invloed te hebben, stapte ze naar de zedenpolitie en deed aangifte van verkrachting.’ Fred Prins grijnsde. ‘Tegen Ten Brave.’ De Cock knikte. ‘In haar verklaring van aangifte noemde ze ook de namen van andere vrouwelijke personeelsleden die door Ten Brave zouden zijn verkracht.’ Vledder kneep zijn lippen opeen. ‘Eensluidende verklaringen.’ De Cock schonk hem een droeve grijns. ‘Door Sabrine aan de anderen voorgekauwd.’ Fred Prins zwaaide om aandacht. ‘Dat… eh, dat begrijp ik,’ sprak hij half stotterend. ‘Sabrine en de andere vrouwen legden een valse verklaring af om die hoofdredacteur ten val te brengen. Maar hoe wist Pieter van Vlietland dat… vijfentwintig jaar later?’ ‘Een brief.’ ‘Wat voor een brief?’ De Cock strekte zijn handen voor zich uit en drukte de vingertoppen tegen elkaar. ‘Voordat Hans-Peter ten Brave in zijn cel zelfmoord pleegde schreef hij een afscheidsbrief aan zijn zoon… aan de toen vijfjarige Pieter van Vlietland, aan wie hij zeer was gehecht. Die brief overhandigde hij aan zijn advocaat en gebood hem de brief onder te brengen bij een gerenommeerd notariskantoor met het verzoek, die brief vijfentwintig jaar na zijn dood aan zijn zoon uit te reiken.’ ‘Waarom vijfentwintig jaar?’ ‘Ten Brave was van mening, dat een man pas op zijn dertigste jaar oud en wijs genoeg was om tot weloverwogen beslissingen te komen.’ Fred Prins gebaarde. ‘Pieter van Vlietland heeft die afscheidsbrief van zijn vader gekregen?’ De Cock knikte. ‘Ik heb die brief gelezen,’ sprak hij gedragen. ‘Heel indrukwekkend. Hans-Peter ten Brave beschrijft hoe hij door een hel is gegaan… Hoe de valse beschuldigingen zijn leven vernielden en hoe zijn wanhopige pogingen om zijn onschuld te bewijzen op een muur van ongeloof stukliepen. In het slot van zijn brief noemt hij de namen van de vrouwen die tegen hem hebben getuigd, en geeft hij zijn zoon de overweging om te handelen zoals zijn geweten hem ingeeft.’ Appie Keizer slikte. ‘Toen begon hij hen uit te moorden?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Pieter van Vlietland is een begaafd journalist. Hij vond dat de betrokken vrouwen op een of andere manier moesten boeten. In een vermomming… een valse pruik en een snor… en zonder zijn ware identiteit te onthullen, nam hij contact op met Sabrine Achterbroek. Hij liet haar een kopie van de brief lezen en eiste van haar honderdduizend gulden… anders zou hij de brief aan de redactie van een krant ter publicatie aanbieden.’ Fred Prins glimlachte. ‘Chantage.’ De Cock zuchtte. ‘Chantage… inderdaad. Sabrine Achterbroek nam contact op met de andere vrouwen die in de brief werden genoemd: Yolanda van Zelhem, Sarah Harreveld, Marjolein Ridderspoor en Evelien Eikenroos. ‘Ze eiste van ieder vijfentwintigduizend gulden om de chanteur te betalen. ‘Evelien Eikenroos weigerde. Ze had aan haar man haar verleden opgebiecht en voelde zich vrij. Bovendien, zo bleek haar uit informatie, was strafbedreiging voor de destijds afgelegde meineed inmiddels verjaard. ‘Maar de anderen stortten trouw vijfentwintigduizend gulden op de rekening van Sabrine Achterbroek en Sabrine betaalde haar chanteur.’ De Cock pauzeerde even. ‘Pieter van Vlietland,’ ging hij verder, ‘was niet tevreden. Het feit dat Sabrine het chantagegeld had betaald, wees op het gelijk en de onschuld van zijn vader, maar zekerheid had hij niet. ‘Toen hij erachter kwam dat Yolanda van Zelhem in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis was opgenomen en vermoedelijk niet lang meer had te leven, nam hij… weer als de man met de snor… contact met haar op. Yvonne van Zelhem, die toch al het plan had om haar geweten te ontlasten, vertelde hem de ware toedracht.’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Als haar brief ons eerder had bereikt, dan had dit onderzoek niet zo lang geduurd.’ De Cock spreidde zijn handen. ‘Ons leven wordt vaak door kleine toevalligheden bepaald. Wanneer die vrouw uit de Esdoornstraat in Schagen niet intuitief had aangevoeld dat de man met de snor, die naar Evelien Eikenroos vroeg, niet veel goeds in de zin had, dan had Evelien Eikenroos vermoedelijk nu niet meer geleefd en hadden wij deze zaak nooit tot een oplossing kunnen brengen.’ Fred Prins vroeg weer om aandacht. ‘Ik ben er nog steeds niet achter,’ riep hij geprikkeld. ‘Waarom en wanneer ging Pieter van Vlietland over tot moord?’ De Cock keek hem glimlachend aan. ‘Toen Sabrine Achterbroek een huurmoordenaar in de arm nam.’ Fred Prins schudde zijn hoofd. ‘Dat snap ik niet.’ De Cock glimlachte opnieuw. ‘Toen Pieter van Vlietland van de stervende Yolanda van Zelhem de ware toedracht had vernomen en uit de secretaire in haar woning de voorgekauwde valse verklaringen had verkregen, toog hij met deze nieuwe wetenschap opnieuw naar Sabrine Achterbroek. ‘Sabrine raakte in paniek. Ze beloofde hem meer geld voor zijn stilzwijgen, hoewel ze niet wist waar dat geld vandaan moest komen. ‘In een moment van helderheid besefte Sabrine dat zij nooit van haar chanteur verlost zou worden en besloot dat hij voorgoed van de aardbodem diende te verdwijnen. Tot haar ongeluk kwam ze in contact met Blaffer Henkie, een louche huurmoordenaar.’ Vledder grinnikte. ‘Blaffer Henkie,’ zo nam hij de uitleg van De Cock over, ‘maakte gemene zaak. Toen de man met de snor, die hij zou moeten vermoorden, de woning van Sabrine Achterbroek verliet, sprak hij hem aan en vertelde dat hij een opdracht had tot moord. Hij vroeg hem hoeveel het hem waard was als Blaffer Henkie hem de naam van zijn opdrachtgever gaf.’ De Cock knikte instemmend. ‘Pieter van Vlietland,’ ging hij verder, ‘deed alsof hij op het voorstel van Blaffer Henkie inging. Hij lokte hem naar het natuurterrein Oostvaardersplassen bij Lelystad. Toen Blaffer Henkie hem de naam van zijn opdrachtgeefster had onthuld, schoot hij hem zonder wroeging neer.’ Op het gezicht van Fred Prins verscheen een grijns. ‘Toen besloot Pieter van Vlietland tot moord.’ De Cock knikte bevestigend. ‘Toen,’ herhaalde hij, ‘besloot Pieter van Vlietland tot moord. ‘Het vreemde was, zo vertelde hij mij vanmorgen, dat hij tegen de eerste moord… de moord op Sabrine Achterbroek… erg opzag. De moord, zo had hij bedacht, moest een symbool worden van zijn wraakoefening. Zijn biologische vader pleegde zelfmoord door ophanging… ook de moord op Sabrine Achterbroek diende het aanzien van een zelfmoord te krijgen… een zelfmoord door ophanging. De dag tevoren had hij van de spanning niet kunnen slapen. ‘Bij de volgende moorden, op Sarah Harreveld en Marjolein Ridderspoor, kende hij die spanning niet. Integendeel. Hij had tot zijn verwondering bij zichzelf een gevoel van bevrijding… van bevrediging bespeurd. Hij voelde zich zo superieur, dat hij het aandurfde om mij in zijn krant bespottelijk te maken.’ Vledder grinnikte. ‘Ervaren rechercheur door moordenaar misleid. Ervaren rechercheur blundert opnieuw.’ De Cock trok zijn schouders iets op. ‘Het was dom. Hij vestigde de aandacht op zichzelf. Ik heb de mogelijkheid overwogen, dat hij als journalist contact had met de moordenaar en uit die bron wist dat de enscenering van de moorden een camouflage was. En ik overwoog een tweede mogelijkheid: dat hij zelf bij de moorden was betrokken.’ Vledder boog zich met een ruk naar voren. ‘Nu weet ik nog niet hoe je Pieter van Vlietland met moordplannen naar het hotel De Blauwe Engel lokte!’ De Cock antwoordde niet direct. Hij nam de fles cognac Napoleon ter hand en schonk nog eens in. ‘Ik heb uitgebreid met Evelien Eikenroos gesproken,’ ging hij bijna fluisterend verder. ‘Over de moorden, over haar toekomst, over haar aandeel in die verkrachtingszaak van destijds. Uiteindelijk besloot ze… met toestemming van haar man… mij te helpen.’ ‘Hoe?’ ‘Ik dicteerde haar een brief aan Pieter van Vlietland, waarin ze schreef dat ze zijn identiteit kende, dat ze wist dat hij verantwoordelijk was voor de moorden op de vroegere getuigen in die verkrachtingszaak en eiste van hem de honderdduizend gulden, die Sabrine Achterbroek hem als chantagegeld had overhandigd.’ Vledder knikte traag voor zich uit. ‘En als ontmoetingsplaats koos je een vunzig kamertje in De Blauwe Engel.’ ‘Precies. Ik kende het interieur van het hotelletje en wist dat het ons voldoende mogelijkheden bood om Evelien Eikenroos te beschermen.’ De jonge rechercheur keek hem bewonderend aan. ‘Soms heb je iets van een duivel.’ De Cock grijnsde. ‘Ik heb het je al eens meer gezegd: iets van een duivel steekt in ons allen.’ Hij nam omzichtig een slokje van zijn cognac en keek de kring rond. ‘Nog vragen?’ Niemand reageerde. De Cock zakte ver terug in zijn fauteuil. Het droevige relaas van de moorden had hem afgemat. Mevrouw De Cock stond op, liep naar de keuken en kwam terug met een schaal vol lekkernijen. Het gesprek werd algemener en de zaak van de vermoorde vrouwen raakte op de achtergrond. Tegen middernacht namen de jonge collega’s afscheid. Toen ze waren vertrokken, schoof mevrouw De Cock een poef bij en ging tegenover haar man zitten. ‘Ik heb er de hele avond op zitten wachten,’ sprak ze liefjes. De Cock keek haar verwonderd aan. ‘Waarop?’ ‘Een vraag. Zelfs Fred Prins, die toch vanavond heel alert is, heeft hem niet gesteld.’ De Cock hield zijn hoofd iets schuin en keek haar vertederd aan. ‘Ik neem aan dat jij die vraag nu gaat stellen?’ Mevrouw De Cock knikte. ‘Waarom kleedde de moordenaar zijn slachtoffers in een roodzijden nachthemd?’ De oude rechercheur glimlachte. ‘Er is in jou een rechercheur verloren gegaan.’ Mevrouw De Cock keek hem strak aan. ‘Je beantwoordt mijn vraag niet.’ De grijze speurder spreidde zijn handen. ‘Je hebt gehoord dat alle verklaringen tegen Ten Brave vrijwel eensluidend waren. In die valse verklaringen werd steeds gesproken van een moment, dat Ten Brave zich in zijn woning even terugtrok en dan weer verscheen, slechts gekleed in een roodzijden nachthemd. In die schaarse kledij zou hij al zijn slachtoffers hebben verkracht.’ ‘Theatraal.’ De Cock grijnsde. ‘Tot verbijstering en wanhoop van Hans-Peter ten Brave vonden de Heren Rechters het destijds zo’n gênant en belangrijk detail, dat het volgens hen het waarheidsgehalte van de afgelegde verklaringen bevestigde.’ notes Примечания 1 Zie: De Cock en de sluimerende dood. 2 Een aanmaning om een dossier af te wikkelen. 3 Spottende uitdrukking voor de groep mensen die bij de behandeling van een moord noodzakelijk is. 4 Uitdrukking in het Wetboek van Strafrecht. 5 Het gerechtelijke laboratorium. 6 Fiscale Inlichtingen en Opsporings Dienst. 7 Een koperen houdertje met uitschuifbaar een keur aan sleutelbaarden. 8 Modus operandi: werkwijze. 9 De bevoegdheid zich te onttrekken aan de verplichting tot het afleggen van een verklaring.